donderdag 5 oktober 2017

The Wreck of the Unbelievable

Drie kwartier na thuiskomst uit VenetiĆ«, begint de wereld te deinen. Misschien heb ik omgekeerde zeebenen. Ook heb ik het opeens verschrikkelijk koud, maar dat is natuurlijk niet gek, ik bevind me weer een stuk noordelijker. Ik neem een hete douche en kruip in bed. Dat had ik misschien beter niet kunnen doen. Mijn matras blijkt te zijn veranderd in een vlot op zee. Stijf knijp ik mijn ogen dicht en ik hou me vast. Beelden van kromme stegen, huizen van suikergoed, mensenmassa’s die tegen de richting in lopen, alsof ze worden voortgedreven door een baas met een zweep – weg, opzij!
Ik spring uit bed, hol door de gang, de deur, de wc, het deksel, omhoog. Net op tijd.

Opgelucht terug naar bed. Dat hebben we gehad. Een ruwe landing, meer niet.
Ik zak weg. Halfgoden en mythische wezens komen langs mijn bed, hermafrodieten, sfinxen, hagedissenmannen, Kate Moss en Mickey Mouse en Pharrel Williams als sfinx.
Mijn lichaam port me wakker. Het is nog niet klaar. Heen en weer hol ik. En tussendoor slaap ik snippers. Ik kots zittend in bed. Ik kots knielend voor een teiltje op de vloer. Ik kots in de wc. Ik val in slaap met mijn armen om het teiltje geslagen, misschien tien minuten, een halve seconde, ik schrik wakker en kots opnieuw. De zelfverzekerdheid waarmee mijn lichaam de klus klaart stelt me gerust, laat mij maar, jij hoeft niks te doen. Maar na een keer of tien begin ik me af te vragen of het wel weet wat het doet, het blijft pompen, maar mijn maag is leeg – hou op, hou nou toch alsjeblieft op.
Ik merk nu pas dat ik onder de muggenbulten zit. Ik had geen mug gehoord of gezien daar. Muskieten? Die hoor je niet. Misschien heb ik malaria.

Nee. Ik weet het.
Maar eerst moet ik kotsen.

Clostridium perfringens. Bacterie die groeit op eten dat niet snel genoeg afkoelt of te lang wordt bewaard. Slaat na vier tot zestien uur toe.
De lasagne die ik een paar uur voor vertrek at. Een losgesneden rechthoek. De rest in een schaal die misschien al een dag op het aanrecht stond, of drie dagen in de koelkast – het duurde in elk geval lang voordat hij voor me op tafel stond.
Maar wat een waanzinnige stad, een pretpark voor volwassenen, een adembenemend doolhof. De merkwaardige groene kleur van het water dat overal was. Af en toe schoof er een flatgebouw voor de zon, de haven uit, de zee op.
Ik zak weer weg, mijn hoofd tegen de muur. In het donker naast mijn bed zweven drie identieke rode tekentjes. 3:33. Een neonkunstwerk. Hongaars paviljoen? Koreaans? Nabisch?
Morgen ben ik een wrak – maar een ongelooflijk wrak.