dinsdag 18 juli 2017

Moedertaal

Ik zag een filmpje over een Inuit-vrouw uit Groenland die als kind naar Denemarken was gestuurd, in het kader van een sociaal experiment. Het was 1951, Groenland was nog een provincie van Denemarken, maar niemand sprak er Deens. Het idee was een groep inuitkinderen naar Denemarken te sturen om Deense modelburgers van ze te maken. Na een halfjaar zouden ze terugkeren naar Groenland waar ze hun kennis konden overbrengen op andere kinderen. Zo zou Groenland langzaam beschaafd raken.
Niet veel ouders waren enthousiast over het plan. Uiteindelijk vertrokken er 22 kinderen tussen de 6 en 10 jaar oud. Ze werden ondergebracht bij keurige Deense gastgezinnen, en na een jaar keerden 16 van de 22 kinderen terug naar huis, waaronder de vrouw uit het filmpje. Zodra het schip had aangemeerd, rende ze van boord, in de armen van haar moeder en begon uitgelaten te kletsen. Haar moeder keek haar alleen maar aan. Toen ze uiteindelijk antwoord gaf, begreep het meisje niet wat ze zei. Ze verstond geen Groenlands meer. En de moeder sprak geen Deens. Ze konden elkaar niet meer verstaan.

Het leek de autoriteiten geen goed idee als de kinderen weer thuis kwamen wonen. Dat zou een stap terug zijn, dat leven was te eenvoudig. Het Rode Kruis liet een tehuis voor ze bouwen. Daar groeiden de kinderen op. Vrijwel allemaal ontwikkelden ze identiteitsproblemen, ze spraken hun eigen taal niet meer, ze wisten niet wie ze waren. Velen raakten als volwassenen aan lager wal of stortten in. De vrouw uit het filmpje hield er een levenslange hekel aan Denen en autoriteiten aan over. Toch trouwde ze later met een Deen en ging ze in Denemarken wonen. Tussen haar en haar moeder kwam het nooit meer goed.

De dag nadat ik dit filmpje zag, zag ik op de tentoonstelling Body Art in het Tropenmuseum een kort filmpje over twee mannen, een grootvader en zijn kleinzoon van een jaar of twintig. Het eerste dat opviel waren de cijfers op de onderarm van de oude man. Vervaagde, met woeste haren overwoekerde cijfers, die desalniettemin pijnlijk zichtbaar waren. Hij vertelde over het kamp, waar het zijn werk was de tanden van de overledenen uit hun mond te trekken. Hij vertelde hoe hij twee lijken in één kist moest stoppen, maar het ene lijk was te lang – of de kist te kort. De man brak zijn benen zodat hij toch in de kist paste.
De kleinzoon schoot in de lach, en draaide toen gegeneerd zijn hoofd weg. Maar de grootvader praatte gewoon door.
Toen toonde de kleinzoon zijn onderarm. Daar stond dezelfde cijferreeks op als bij de oude man. Helder nog, met strakke lijnen.
‘Heb je dat gedaan om mij?’ vroeg zijn opa. ‘Opdat de wereld de holocaust niet vergeet.’ Het laatste was geen vraag.
‘Denk je dat ik het daarom heb gedaan?’ vroeg de kleinzoon.
De grootvader herhaalde: ‘Opdat de mensen de holocaust niet vergeten.’
De kleinzoon wachtte even met reageren. ‘Opdat ík het niet vergeet,’ zei hij toen.
Het klonk bedacht, gestileerd. Ik kreeg er opeens een heel ongemakkelijk gevoel bij. Alsof ze niet dezelfde taal spraken, maar dat allebei niet in de gaten hadden.