donderdag 13 april 2017

Niet mijn bestek

Ooit ging ik op vakantie met iemand die bij elke zwerfkat of straathond die we zagen stil bleef staan om hem te liefkozen, van water te voorzien en als het even kon ook van eten. Ze liep winkels binnen om brood voor ze te kopen en goot het laatste beetje water uit haar flesje in de bek van het noodlijdende dier. Het getuigde van een grote dierenliefde.

Of toch niet? In de loop van de vakantie begon ik haar van iets anders te verdenken. Ik kon er niet precies mijn vinger op leggen, maar ik had het gevoel dat het haar niet zozeer om de dieren ging, maar om haarzelf.

Op een dag vertelde ze over haar moeder die zich had ontfermd over asielzoekers. Niet uit liefde voor de medemens, welnee, zei ze, haar moeder deed het voor zichzelf. Ze kreeg er schouderklopjes voor en bedankjes en iedereen vond haar een engel. ‘Wat ze echt niet is,’ brieste de dochter.

Daar moet ik aan denken, nu ik op een Facebookpagina spullen aanbied aan statushouders die een woning hebben gevonden. Ik wantrouw mezelf; ik ben geen goed mens, ik doe het voor mezelf, ik weet het zeker. Het zuivere, goede gevoel dat ik heb na afloop bewijst het: dáár doe ik het voor.

Ik heb net een kookplaat, een oventje, een blender, een deken, een fietspomp, een paraplu, een boekenkast en een kledingrek weggegeven als ik een bericht krijg van nog iemand die interesse heeft in de boekenkast.
Sorry, zeg ik, die is net opgehaald. Wat heb je verder nog nodig?
Alles. Hij heeft niks.
Ik heb alleen nog een theepot en een paar borden.
OK.
Ik ga kijken of ik nog meer kan vinden, schrijf ik.
Hij schrijft: Yes.

Ik moet denken aan de Syriërs die langs zijn geweest, lieve, bescheiden jongens die om de drie zinnen thankyousomuch zeiden. Ik denk aan de gespierde jongen die lachend de boekenkast op zijn schouder tilde en in perfect Nederlands zei: ‘Ik heb geoefend.’

Misschien is het Engels van deze man gewoon niet zo goed.

Ik haal mijn keukenkastjes leeg. Verzamel servies dat ik nog gewoon gebruik. Ik pak gereedschap uit mijn gereedschapskist, leg er een stekkerdoos bij, verdeelstekkers, tie-wraps. Op Marktplaats zoek ik naar meubels die gratis worden aangeboden. Ik plak ze onder mijn favorieten.

De volgende dag komt hij langs. Een klein mannetje met een dwingende blik. Hij kijkt naar de tafel vol spullen, zegt niks.
Ik geef hem adressen van tweedehandswinkels en laat hem de Marktplaatsadvertenties zien. Hij zegt: ‘Misschien kun jij die mensen een bericht sturen om te vragen hoe breed en hoe hoog die meubels zijn zodat ik weet of ze door mijn voordeur kunnen.’
‘Ja, dat zal ik doen.’
Ik vraag hem waar hij vandaan komt.
Pakistan.
Maar daar is toch helemaal geen oorlog? denk ik. Meteen veeg ik die gedachte van tafel.
Ik vraag hoe lang hij al in Nederland is.
Twee jaar. Hiervoor heeft hij zeven jaar in Engeland gewoond met zijn Nederlandse vrouw en hun kind. Maar zij is bij hem weggegaan en heeft hun kind meegenomen. Zomaar, zonder reden. ‘Ze wil niet eens meer met me praten,’ zegt hij met een klaaglijk stemmetje. En hij gaat door op die toon, over hoe hij helemaal opnieuw moet beginnen en niemand hem helpt.
Ik denk: ik had het bestek er niet bij moeten doen. Het was mijn eerste bestek, het heeft sentimentele waarde. Ik wil niet dat hij het krijgt.
Ik wil ook niet dat hij mijn theepot krijgt. En mijn ontbijtborden. Mijn bekers. De bakjes en de kommen. De stekkerdoos. De schroevendraaiers. De tie-wraps, die kan hij krijgen.
Ik sta op en zeg dat ik een tas voor hem ga zoeken.

Nonchalant stopt hij alles in de plastic tas. Ik kom met kranten aanzetten om het servies in te verpakken, maar hij zegt dat het niet nodig is.
Ik denk: nog voordat hij thuis is, is het gebroken.
En misschien doet hij het erom. Omdat hij er genoeg van heeft de dankbare, blije statushouder te moeten uithangen. Hij is net zo min een goed mens als ik. Het zuivere gevoel dat hij heeft als hij straks de scherven uit zijn fietstas vist bewijst het: dáár doet hij het voor.