vrijdag 25 november 2016

Trouw

Trouw elke morgen in de bus, stond op een poster op het raam achter de stoel van de buschauffeur. Hóe dan, dacht ik elke keer als ik het las. Bruid en bruidegom in de bus? Maar waaróm? Trouwen in een old timer: oké, of trouwen op een bakfiets. Maar trouwen in bus 146 naar het Haarlemmermeerstation? Ik zag de meerwaarde er niet van. Ik was twaalf of dertien. Het duurde best lang voor ik doorkreeg dat ze het over een krant hadden, een krant die Trouw heette. Misschien kwam het doordat ik die nooit zag in de bus. De Telegraaf ook niet trouwens. Of het Parool. Nooit zat iemand in de bus de krant te lezen. Logisch natuurlijk. Kots- en kotsmisselijk werd je ervan.

maandag 21 november 2016

School

Mijn oude school zat in het televisieprogramma De reünie. De klas van toen moest nog beginnen toen ik al van school was, maar ik keek toch. Een paar leerlingen werden er uitgelicht. Een man die alles verzamelde van de tweede wereldoorlog, een vrouw die twee jaar in een boeddhistisch klooster had gezeten, iemand die voor de VVD in de gemeenteraad zat, en een Prince-fan. Bijzonderder werd het niet, daar in Amstelveen.

De taaltuin, daar ging het al snel over, de grote, open ruimte waar we Nederlands hadden. We hoefden geen boeken te lezen en kregen geen les in spelling en grammatica. In plaats daarvan gingen we tijdens de les naar het winkelcentrum om willekeurige voorbijgangers te interviewen over seks of geweld. Dat mocht, het werd zelfs toegejuicht. Of zoals een van de leerlingen in het programma zei: ‘Er was veel aandacht voor de ontplooiing van creativiteit.’
‘Ik heb nog altijd moeite met d of dt,’ zei een andere leerling verongelijkt.
Ik herinner me hoe we onze docenten erop aanspraken: we wilden leerden spellen, we wilden boeken lezen voor ons examen. We wilden wat normaal was.
Er verscheen een stuk over onze school in De Haagse Post. De kop luidde: Een linkse school met rechtse leerlingen.

Ik hield me niet bezig met links of rechts. Ik droeg Lacoste poloshirts en bootschoenen omdat iedereen die droeg. Het laatste wat ik wilde was dat iemand erachter kwam dat ik 'anders' was. In mijn eindexamenjaar werd ik uit huis gezet en ging ik op kamers, waardoor de afstand mogelijk nog meer werd vergroot.

Mijn vader gaf les bij ons op school. Soms zei iemand tegen me: hij is een goeie leraar. Dan was ik op een verwarrende manier blij. Nooit zei iemand dat ze hem een leuke leraar vonden. Maar daar stond ik later pas bij stil.

School was alles wat thuis niet was. Er was een half verduisterde ruimte met muffe oude bankstellen waar we in de pauzes thee dronken. Als je spijbelde ging je daar zitten, het was een ‘docentenvrije zone’. Er ging een baksteen door de ruit bij de conrector thuis, die op dat moment net met zijn gezin op de bank het Journaal zat te kijken. Een andere keer moest de school worden ontruimd wegens een bommelding.
Gebeurde thuis nooit.

Twee maanden geleden hoorde ik toevallig wie destijds de bommelding had gedaan. Ik stond met hem op een perron op de trein te wachten, het was avond. Ik keek opzij, ‘was jij dat?’ Hij knikte. Niet trots of weemoedig, maar een beetje gelaten. Alsof hij er nét iets te vaak voor op de schouders was geslagen.

De school bestaat niet meer. Eerst werd de naam veranderd, toen het gebouw gesloopt. Ik ben één keer naar een reünie geweest, vlak na mijn eindexamen. Ik liep op mijn oude aardrijkskundeleraar af en riep: ‘Ik ga naar Afrika!’ Ik bedoelde: Ik ga weg, ver weg van hier. Dat ik maar drie maanden weg zou blijven zei ik er niet bij. Dat hoefde niemand te weten.

dinsdag 15 november 2016

Boeddha

‘Ik heb ook wel eens hoofdpijn.’ De man kijkt me triomfantelijk aan. ‘Dat zeggen mensen dan. Ze hebben geen idee wat het betekent om migraine te hebben.’
Ik schud mijn hoofd. Achter hem staat een boeddhabeeld van onyx of een andere zwarte steensoort.
‘Elk vakgebied heeft zo zijn probleemgevallen,’ vervolgt hij. ‘Voor je neuroloog zijn dat migrainepatiënten, voor mij zijn dat mensen met een spastische dikke darm. Hoe lang ben je?’
‘Een meter zesenzestig.’
Even kijkt hij op alsof hij het niet gelooft. ‘Hoeveel weeg je?’
Ik aarzel. Misschien moet ik het maar gewoon zeggen. ‘Ik weet het niet, ik durf niet meer op de weegschaal.’
‘Ik wil het toch weten,’ zegt hij.
We kijken elkaar een paar seconden strak aan. Een patstelling. Dan zegt hij: ‘Als jij erop gaat staan en niet kijkt, dan kijk ik. Ik beloof je dat ik niet zal zeggen hoeveel het is.’
Ik sta op en loop naar de weegschaal. Aan de muur hangt een schilderij van een mollige vrouw in een opwaaiende zomerjurk in een zomerse bloemenwei. De man tuurt tussen mijn voeten. Dan knikt hij en loopt terug naar zijn bureau. Het lijkt of er een glimlachje rond zijn lippen speelt. Ik ga weer tegenover hem zitten. Het is geen boeddhabeeld, zie ik nu, het is een beeld van een moddervette vrouw die wellustig glimlacht.


dinsdag 1 november 2016

Echte vrienden

Ik zag een film over een vrouw die een abortus wil laten uitvoeren in Roemenië, achter het ijzeren gordijn, twee jaar voordat de muur viel: Vier maanden, drie weken en twee dagen. Een jonge vrouw, een student, is zwanger geraakt en wil er vanaf. Haar beste vriendin belooft haar te helpen. Ze komen terecht bij een man die op hotelkamers illegale abortussen uitvoert. Van te voren heeft hij niet gezegd hoeveel het kost en hoewel de studenten met alles rekening hebben gehouden, zijn ze niet voorbereid op wat hij uiteindelijk van ze zal vragen. Hij wil seks. Niet alleen met de zwangere, maar ook met haar vriendin.
Op dat moment wordt de onderliggende structuur van de vriendschap zichtbaar. De zwangere protesteert niet, ze heeft geen keuze. Haar vriendin wel. Die kan weg wanneer ze wil, ze hoeft er niet aan mee te doen. Maar ze kiest voor haar vriendin. Het is geen sentimentele beslissing, en ook niet een waarmee ze de vriendschap redt – want ik vermoed niet dat ze hierna nog lang vriendinnen zullen blijven. Maar op dat moment zijn ze het nog wel, en ze doet wat beste vriendinnen doen: alles delen. De zwangere lijkt dat vanzelfsprekend te vinden, ze probeert haar vriendin niet op andere gedachten te brengen, ze bedankt haar niet eens. Sterker nog, ze stelt zich nogal dwingend op in haar slachtofferrol. Het is alsof ze zegt: ik ben nu zwak, dus jij moet sterk zijn voor twee. Het laat precies zien hoe vrouwen in een vriendschap elkaar in een wurggreep van medeplichtigheid kunnen houden. Prachtig gedaan.

Toen las ik Een klein leven van Hanya Yanagihara. De eerste driehonderd pagina’s ademloos, ik kon niet stoppen. Ik las onder het koken, onder het eten, op de wc en als ik 's nachts wakker werd las ik verder. En toen sloeg het om. Zo rond pagina 300 begon ik me te ergeren aan Jude, de automutilerende hoofdpersoon, en zijn fan-tas-ti-sche vrienden, en op pagina 400 was de irritatie compleet. Iedereen is dol op elkaar, maar op Jude zijn ze het dolst. Waarom is me een raadsel. Hij laat niks over zichzelf los. Hij beschadigt zichzelf continu, waarna hij weer door zijn vrienden moet worden opgelapt. Hij weigert elke vorm van professionele hulp, wil niemand vertellen wat hem is overkomen, en zijn vrienden kunnen alleen vanaf de zijlijn toekijken hoe hij zichzelf naar de kloten helpt. En als die vriendengroep nu bestond uit mannen van weinig woorden, uit doeners, niet uit denkers, dan zou het misschien een ander verhaal zijn. Maar het zijn mannen die ‘I love you’ tegen elkaar zeggen en elk persoonlijk detail met elkaar bespreken. Het zijn de ideale vrienden, warm, betrokken, nooit kritisch.
Het zijn sjablonen.
‘Ik weet dat mijn leven zin heeft omdat ik een goede vriend ben,’ zegt een van de vrienden tegen de anderen. ‘Ik hou van mijn vrienden en ik geef om ze, en ik denk dat ik ze gelukkig maak.’ Even later zegt hij tegen Jude: ‘Je bent een prachtmens.’‘Jij ook,’ antwoordt die.
Dat de schrijver het moet uitspellen zegt misschien voldoende, want nergens wordt het invoelbaar gemaakt. Het is alsof hun leven als prachtmens, als toffe vriend, zich buiten het boek afspeelt, je leest erover, maar krijgt het niet mee.
Nee, dan de vriendinnen uit Vier maanden, drie weken en twee dagen. Niet lullen maar poetsen. Dat zijn pas vrienden.