maandag 11 juli 2016

Vlassnor

Voor de ingang van de Deen werd ik klemgezet door een jongen met een multomap. Ik stond over mijn fiets gebogen en probeerde mijn kettingslot tussen de spaken van mijn voorwiel door de wurmen.
‘Mag ik u iets vragen?'’
‘Nee,’ zei ik, met mijn hoofd ter hoogte van het zadel. ‘Ik wil niks kopen.’
‘O, maar ik wil u niks verkopen. Bent u een beetje duurzaam?’
‘Ga nou maar gewoon weg,’ zei ik.
‘Wat zegt u?’ zei de jongen. ‘Zo praten we toch niet tegen elkaar? Het is echt niet nodig om zo onbeleefd te zijn. Ik ben ook beleefd tegen u, zullen we dan afspreken dat u gewoon beleefd terug praat?’
Ik keek op. Een twintiger met festivalbandjes om zijn pols. Ik probeerde hem te negeren, maar het leed was al geschied.
Je hebt je hele leven afval gescheiden, oude vrouwtjes geholpen met oversteken en elke trambestuurder die je pad kruiste een goede dag gewenst om dan op een onverdachte maandagmiddag in juli te worden teruggefloten door een snotneus met een vlassnor die je ziet zoals je werkelijk bent. Een slecht mens. Deel van een onuitroeibaar probleem.
Ik liep door en glimlachte naar voorbijgangers, een glimlach die ze moest vertellen: ik deug, ik ben aardig. Maar de voorbijgangers reageerden niet en ik wist wel waarom.
Toen werd ik aangesproken door een dralend vrouwtje. ‘Mag ik u wat vragen?’ Ze bracht haar gezicht heel dicht bij dat van mij. ‘Denkt u dat ik een hond of een kat kan zijn zonder te blaffen of miauwen?’
‘Dat weet ik niet,’ zei ik aarzelend
‘O.’ de teleurstelling spatte van haar gezicht. Achter me zag ik de vlassnor staan kijken.
‘Ja, ik denk wel dat het kan,’ zei ik snel.
‘Dank u wel,’ zei het vrouwtje blij en liep verder.
Ik voelde me alweer wat beter.