zondag 27 september 2015

Bloedmaan

Toen ik – alweer – midden in de nacht wakker werd herinnerde ik me de bloedmaan. De volle rode maan die vanaf tien over vier aan de hemel zou staan. Een zeldzame totale maansverduistering. Ik keek op de wekker. Het was vijf voor vier. Ik stond op en liep naar de woonkamer.
De hemel is enorm hier, het is een en al hemel. Toen ik naar bed ging had de volle maan precies in het midden van de hemel gehangen. Alsof er een interieurstylist aan te pas was gekomen.
Ik trok het gordijn open. De maan was weg. Ik zag sterren – dus het was niet bewolkt, maar geen maan. Hij had zich verplaatst. Ik speurde de hele hemel af op zoek naar een volle rode bloedmaan, ik zocht mijn bril en stak mijn hoofd uit het raam. Toen zag ik hem, hij was bijna om de hoek verdwenen. Maar wat scheen hij fel. Oranje, niet rood.

Het duurde even voor het tot me doordrong dat ik keek naar een bouwlamp aan een hijskraan.

maandag 21 september 2015

Antarctica

‘Hoi,’ zeg ik, ‘hoe gaat het nu?’
‘Mwaoh,’ zegt ze. ‘Met jou?’
‘Joah.’ Ik ontwijk haar blik en trek mijn jas uit.
In een verslag van iemand die op Antartica was geweest las ik: ‘Het eerste teken dat iemand niet langer tegen de omstandigheden is opgewassen, is als hij of zij niet meer op anderen reageert, in zichzelf gekeerd raakt en zwijgzaam wordt. Zo stevig als ons op het hart werd gedrukt om voorzichtig te zijn en alert op onze omgeving wanneer we een tijdlang naar buiten gingen, zo sterk werd ook benadrukt dat we goed op elkaar moesten letten.’
Ik zet mijn tas op tafel, pak de fles wijn eruit, de drie kleuren zakdoeken (‘voor je tranen’) en de envelop. Ik heb hem dichtgeplakt en er in dikke letters haar naam opgeschreven.
‘Deze mag je pas openen als je er écht héél erg doorheen zit.’
Ze kijkt eerbiedig naar de envelop. Dan trekt ze een keukenkastje open en legt hem helemaal achterin, uit het zicht. Alsof het een stuk chocola is waarvan je weet dat je er niet van af kunt blijven als je het ziet. Ik denk: ik had er net zo goed een blanco kaart in kunnen stoppen. Of niks. Het maakt niet uit wat erin zit. Het gaat om wat je denkt dat erin zit. En ik hoop dat ze hem nooit zal openen.

maandag 14 september 2015

Koorts

U2 was in de stad. Het duurde even voordat ik het doorhad. Ik volg het niet meer zoals toen. Ik volg het helemaal niet meer. Maar er verschenen foto's op Facebook, filmpjes. Ik klikte erop, en zat meteen middenin. October, kingdoms rise and kingdoms fall, but you go on. Eronder beelden van Syrië gemonteerd. Het voelde als een sort of homecoming.
Het was de laatste avond. Ik keek naar buiten. De Ziggo Dome is hier maar een kwartiertje fietsen vandaan. Als het donker is kan ik de lichtreclame zien.
Op dat moment kwam er een bericht binnen van iemand die bekende vroeger ook fan te zijn geweest. Maar dat was vroeger, nu was het niks meer.
Nee, nu was het niks meer.
‘Ik heb gehoord dat ze weer heel goed spelen,’ tikte ik.
Ja, dat had hij ook gehoord.
‘Ik denk erover om erheen te fietsen. Misschien zijn er nog kaartjes op de zwarte markt.’
‘Niet gaan,’ zei hij, ‘het zijn herinneringen aan vroeger, en vroeger is dood.’
We hadden het even over vroeger. Ik keek naar buiten. Het was gaan regenen. Nu had ik een reden om niet te gaan. Een echte reden.
Hij tikte: ‘Ik voel je nervositeit tot hier. Je moet gaan. Het is onvermijdelijk.’
'Maar het regent,' zei ik.
‘Je vergeeft het jezelf nooit als je niet gaat. Morgen kan het niet meer.’
Ik keek op de klok. Over een halfuurtje zouden ze beginnen met spelen. Misschien was er iemand die een kaartje over had en dat aan me wilde geven. Of misschien kwam ik gelijk met de band aan, en mocht ik met hun mee naar binnen. Ik droomde opeens weer de dromen van toen.

Ik trok mijn jas aan, nam mijn bloeddrukpillen, zocht mijn bril, mijn fietssleutels en vertrok.

Het was één lange weg met een fietspad erlangs die me deed denken aan de provinciale weg bij mijn ouderlijk huis. Ik dacht: ik fiets terug naar vroeger. Zodra ik dat had gedacht wist ik dat het geen goed idee was. Toch fietste ik door. Het was gestopt met regenen. Op het plein voor de het gebouw hingen nog een stuk of dertig mensen. De dranghekken voor de ingang werden weggehaald, plastic bekertjes en snoepwikkels rolden als tumbleweeds over het kale plein. Ik liep wat rond. Het viel me op dat sommigen nogal indringend oogcontact maakten. Toen schoot het me weer te binnen: zo ging dat. Ik liep verder en ging ook indringend oogcontact maken. Sommige mensen keken weg, anderen keken nauwlettend terug. Na een minuutje fluisterde iemand: 'Tickets?' Ik reageerde niet. Niet te eager zijn, dat is het beste.
'Hé!’ riep de man toen heel hard naar me. ‘Heb jij kaartjes te koop?' Hij dacht dat ik een handelaar was. Ik besloot wat minder indringend oogcontact te maken, en liep door. Even verderop stond een stel met een stuk karton waarop stond WE NEED TICKETS. Na tien minuten was er nog niemand op ze afgestapt. Er waren geen kaartjes, besefte ik.

Het was al donker toen ik weer op de fiets stapte. Het overviel me, ik had niet in de gaten gehad dat de dagen alweer korter werden. Ik had geen lampjes bij me. Het fietspad was nat en donker, ik rilde in mijn dunne jas. Terwijl ik terugreed bekroop me de gedachte dat er niet alleen een einde was gekomen aan de zomer, maar ook aan een tijdperk.