vrijdag 27 februari 2015

De ontkenning

‘Dit ben jij niet,’ zegt mijn agent. We zitten beiden achter onze computer, zij in haar huis, ik in mijn huis, en bekijken de nieuwe foto’s. Ik zie een oudere vrouw met groeven in haar gezicht en een doodswens in haar ogen.
Dus dit ben ik, dit is er van me geworden.
‘Neeee,’ zegt mijn agent. ‘Nee hoor.’

Ik was naar de schoonheidsspecialist geweest en daarna naar de kapper. Terwijl de stagiaire mijn haren föhnde, kwam de eigenaresse van de kapsalon achter me staan. Ze kneep haar ogen samen en zei tegen de stagiaire: ‘Zo is zij niet.’ Daarna woelde ze door mijn haar tot het leek of ik door een storm had gelopen. ‘Dit is hoe zij is.’

‘Je kunt je boek ook gewoon De andere familie Groen noemen,’ zegt een bevriend schrijver.
Ik schud mijn hoofd. ‘Het gaat niet over mij.’

woensdag 18 februari 2015

Hobby

Het is woensdagmorgen 7:30 als de stilte bruut wordt verscheurd. Ik trek het kussen over mijn kop en knijp mijn ogen stijf dicht. Dan verschijnt er een whatsappje: Fucking aso!
Ik schrijf terug: Aaaargh! Ik haat hem!
De hobbyboorder. Er gaat geen dag voorbij of hij laat van zich horen. ’s Avonds om half tien als je hem niet meer verwacht. Op zondagmorgen, als het hele pand nog lijkt te slapen. Midden op de dag als je denkt dat hij op zijn werk zit. Al zijn planken moeten inmiddels wel hangen, zijn schilderijen ook. Zijn kasten zijn verankerd, zijn plafond hangt vol kroonluchters. Dat kan niet anders.
Anderhalf jaar wonen we hier inmiddels. De eerste maanden was het een herrie van jewelste, maar inmiddels is iedereen wel uitgeklust. Behalve de hobbyboorder. Die weet niet van ophouden. ’s Morgens, ’s avonds en in het weekend, op elk moment kan hij toeslaan.
Niemand weet waar hij woont. Je kunt het niet horen. Het klinkt altijd alsof het vlak naast je is, of vlak boven je. Maar als je vlak naast je of vlak boven je aanbelt, blijken ze daar net zo geïrriteerd te zijn als jij. Sommigen hebben jou al die tijd verdacht. Ik denk aan verhalen over seriemoordenaars die zich voordeden als onopvallende bewoners. Die jarenlang hun buren voor de gek konden houden. Niemand die ze ergens van verdacht.
Intussen boort de hobbyboorder lustig voort.

zondag 15 februari 2015

Mind your step

Op de avond van Valentijnsdag viel een man me in de armen. Hij had spierwit haar, droeg een feestelijk gilet en struikelde over het opstapje. Ik schatte hem een jaar of tachtig. Op het opstapje zat, zag ik, nadat de man stamelend zijn weg was vervolgd, een bordje: Mind your step.
Alsof we op reis gingen.

Er werd een literaire prijs uitgereikt, ik had rode nagellak opgedaan. Er waren veel bekenden, maar ik zoende niemand, ik zwaaide en zei ‘hoi’. Het was de dag na de uitvaart. Ik wilde afleiding, en de afleiding wilde mij; hij had nog nooit zo zijn best gedaan. De hele avond dacht ik niet aan waar ik niet aan wilde denken. Tot iemand er, op een onverdacht moment, opeens naar vroeg - 'Je vindt het toch niet vervelend om het erover te hebben?' Vanbinnen werd iets opengespleten. 'Nee hoor,' zei ik.
Tien minuten later stond ik bij de bar. Ik keek op mijn telefoon en zag dat er negen berichten zaten in het Whatsapp-groepje dat we op de dag van de herdenking hadden opgericht. Ik trok mijn jas aan, zocht mijn fietslampjes. Mijn nagellak begon al te bladderen. De man met het witte haar en het feestelijke gilet was nergens meer te bekennen.

zaterdag 7 februari 2015

Prop

Ik haalde een prop ter grootte van een kroket uit de stofzuigerslang. De prop bestond uit stof, katten- en mensenharen en harde sisal draden afkomstig uit de deurmat.
Maar ik vermoedde dat dit niet alles was.
De dag daarvoor had ik een beller met een Indiaas accent die vroeg naar Mister Kro-wèn toegeschreeuwd to go and fuck himself, en een lelijke ouwe man in een gele spencer die me via Facebook Messenger een bericht stuurde met veel knipoogjes en kusjes, hetzelfde te verstaan gegeven. Net als de man die me liet weten binnenkort zijn ‘autobiografische politieke roman over 32 jaar bij verschillende overheden’ te zullen sturen.
Maar het had niet opgelucht, de prop zat er nog steeds.
Het verlamde me, ik zat al drie dagen naar mijn monitor te staren, in afwachting van – ja wat? Hij was dood, de vriend, het was nu zeker, en de krant schreef er op een verschrikkelijke manier over.
Ik poerde in de stofzuigerslang, met verschillende voorwerpen, ten einde de verstopping te verhelpen. Ik liet hem zelfs vol water lopen, omdat ik dacht dat de prop zich nat misschien beter liet verwijderen. Maar niks hoor. Daarvoor had ik nog overwogen de prop in brand te steken, maar de slang is van plastic, er hangt een rookmelder aan het plafond, en een nieuwe stofzuiger is duur.
Het gaat lukken, dacht ik, maar misschien niet 1-2-3.
En toen, op zaterdagochtend, na een goede nacht slaap, een dikke krant en chocoladecroissant, hoestte de stofzuigerslang de prop opeens op. Daar lag ie, een kleffe drol van haren, een verdronken muis. Maar ik hoefde niet meer te huilen. Dat was voorbij.

woensdag 4 februari 2015

Roti

Ik sta bij een Surinaams afhaalrestaurant. Het is tien voor twee ’s middags. Buiten is het onwerkelijk rustig. De rust van leven dat gewoon doorgaat.
‘Kip of kipfilet?’ vraagt de vrouw achter de balie.
Ik kijk haar aan en wil zeggen: er is iemand dood. Je kent hem niet, maar ik wil toch dat je het weet, en ook dat het op een verschrikkelijke manier is gebeurd. Het heeft niks met jou of met je roti te maken, en tegelijkertijd wel, want al die tijd dat ik hier sta denk ik eraan, op de fiets hiernaartoe dacht ik eraan, en de afgelopen nacht heb ik er aan één stuk door aan gedacht, en telkens kwamen er nieuwe vragen bij, vragen waarop jij ook geen antwoord hebt, dat weet ik, maar toch wil ik ze graag stellen. Misschien alleen om te horen dat de antwoorden er niet toe doen.
‘Koud mee of opwarmen?’ vraagt de vrouw achter de balie.
‘Koud,’ zeg ik, en dan: ‘Nee, doe toch maar opwarmen.’
Ze glimlacht alsof ze het begrijpt, en legt mijn roti in de magnetron. Ik wil haar vertellen over het engeltje dat ik, onmiddellijk nadat ik het hoorde, uit de la heb gepakt. Een soort amulet, een prul eigenlijk, het lag niet voor niets in een la. Hij gaf het ons tijdens die oud en nieuw die we met zijn vieren in een betonnen hotel aan de kust doorbrachten. Omdat we geen zin hadden om thuis te zijn. Omdat we nergens zin in hadden. Het werd een van de leukste oud en nieuws van mijn leven.
Nu zit ik met dat ding. Ik hou het vast, kijk ernaar. Misschien moet ik er iets mee doen, iets symbolisch. Maar het is al een engel, en je kunt het ook overdrijven.
De magnetron pingt, de vrouw doet mijn eten in een tasje.
Onderweg weg naar huis beland ik in een natte sneeuwstorm. Ik stap af en huil om de koud wordende roti in mijn fietstas.