dinsdag 30 september 2014

Bericht

De muzikant appt vanuit Stockholm, waar hij liedjes aan het opnemen is en de laatste pagina’s van mijn boek leest. De helft van zijn bericht staat in hoofdletters en gaat over mijn boek. Echt! tikt hij daarna in een nieuw bericht, en ik antwoord iets met heel veel uitroeptekens en smileys erin, dankbaar voor de afstand en het medium, want nu heb ik zijn woorden zwart op wit. Veilig opgeborgen en bewaard.

‘s Morgens belde de uitgever, ook hij heeft mijn boek uit. Hij had een paar dagen eerder ook al gebeld, toen hij op pagina 55 was. ‘Het is niet mijn gewoonte auteurs halverwege te bellen,’ zei hij toen. Maar hij moest het zeggen. En nu zei hij het weer, en hij kwam met voorbeelden, en zei tjonge, alsof hij het zelf niet kon geloven, en toen we hadden opgehangen dacht ik: wat jammer. Wat jammer dat ik dit niet terug kan lezen, dat ik het niet kan printen in font 24, en boven mijn bureau kan hangen, boven mijn bed. Wat jammer dat ik het moet doen met mijn herinnering, die er onmiddellijk mee aan de haal gaat, en doet wat herinneringen doen; net zo lang bewegen en veranderen tot ze nog weinig met het origineel te maken hebben. Mijn hele boek is op dat principe gestoeld.

Gelukkig heb ik de appjes van de muzikant nog. Netjes opgeslagen in mijn telefoon, met de datum erboven, en ik open Whatsapp om ze nog een keer te lezen, vooral dat eerste, lange bericht, vol hoofdletters en uitroeptekens. Ik scroll naar de top en lees:

Wat goed! Ik sta bij de Mac voor gratis wifi.

Ik weet heel zeker dat dit niet het eerste bericht was. Het was een bericht van halverwege het gesprek. Waar zijn de eerdere berichten gebleven, en vooral dat eerste? Ik scroll omhoog en omlaag, maar het staat er niet meer tussen. Het is weg. Ik denk aan het gesprek met de uitgever, probeer me woorden, zinnen te herinneren. Ook weg. Ik kan me opeens niks meer herinneren.
En op dat moment weet ik het zeker. Ik heb het verzonnen, net als al het andere. Het is niet waar, het zit allemaal in mijn hoofd.

donderdag 18 september 2014

Zelfloos

Via Facebook kreeg ik een uitnodiging voor het evenement ‘Debuteren kun je leren’. Het kwam een tikje te laat, een jaar of vijftien om precies te zijn. Maar dat was blijkbaar makkelijk over het hoofd te zien.
Diezelfde middag ontving ik een sms met de afzender ‘uw tandarts’ om me te herinneren aan mijn afspraak. Alleen was het mijn tandarts niet. Het bericht was gericht aan de heer Campschroer.
Het was niet de eerste keer dat ik een sms van de tandarts van de heer Campschroer ontving, een paar weken geleden had hij ook al ge-sms’t. Of de heer Campschroer had een heel slecht gebit, of hij vergat zijn afspraken steeds.
Ik besloot de tandarts een sms terug te sturen om hem van zijn vergissing op de hoogte te brengen. Maar het lukte niet, de sms wilde niet weg. Ik probeerde te bellen en kreeg een foutmelding. Het frustreerde me enorm. Niet omdat ik meneer Campschroer of zijn tandarts zo graag van dienst wilde zijn, maar omdat ik de confrontatie met die berichten die niet voor mij waren niet aankon.
In een essay van Knausgard las ik over zelfloosheid. Het zelfloos zijn is niemand zijn, maar het is een andere vorm van een ‘niemand’, die dicht tegen een ‘allen’ aan ligt, schrijft hij. Maar dat gaat over lezen en schrijven, niet over de dagelijkse werkelijkheid daar tussenin.


maandag 8 september 2014

Emmer

Het was nog voor negenen, maar iedereen in het kantoortje was al enorm wakker. Iedereen behalve ik. Ik was dan ook niet van hier. Iemand hielp me met kopiëren, een ander haalde koffie voor me. Ze waren allemaal enorm aardig. Wakker en aardig. Collega’s bleven binnenvallen, een vrolijk goeiemorgen de ruimte in slingerend. Toen verscheen er iemand die lachend riep: ‘Bedankt voor het nomineren, hè?’ Hij had het tegen degene die me hielp kopiëren. ‘Ik kwam thuis gisteravond, en toen las ik dat ik was getagt. Haha!’
Iedereen in de ruimte lachte, ik ook. Ik was ver weg van mijn vertrouwde omgeving, gewoon meedoen leek me het beste.
‘Ik ben zelfs al voor de tweede keer genomineerd,’ zei iemand die half schuil ging achter een kantoorpalm. Alle hoofden draaiden zich bewonderend in haar richting.
‘Volgens mij is iedereen nu wel aan de beurt geweest, of niet?’ zei iemand anders.
Ik keek naar het kopieerapparaat dat mijn kopieën uitbraakte. Het was het langzaamste kopieerapparaat dat ik ooit had gezien.
Straks zou iemand me vragen wanneer ik het had gedaan, en hoe. Had ik zelf de emmer over mijn hoofd omgekeerd, of had ik het laten doen? Ze zouden me zo nomineren, dat wist ik zeker. Als ze hoorden dat ik nog niet had meegedaan, zouden ze alle zes onmiddellijk mijn naam noemen. Ze gunden het me, ik zag het aan ze.

zaterdag 6 september 2014

Klein

Ik zag een documentaire over een man die gedumpt was door zijn vriendin omdat hij een te kleine piemel had.
Ho. Wacht. Even opnieuw.
Het zat zo: de man deed zijn vriendin, tijdens een baseballwedstrijd, een huwelijksaanzoek. Een presentatrice met een microfoon en een live verbinding met de studio stond ernaast. Ten overstaan van duizenden, misschien wel miljoenen Amerikanen vroeg de man aan zijn vriendin: wil je met me trouwen? En zij zei nee.
Na afloop, zonder camera en baseballfans erbij, vertelde ze hem dat het kwam doordat hij een kleine piemel had, ‘en nog wat dingen.’
Die ‘nog wat dingen’ werden verder niet benoemd, en kregen ook geen aandacht meer in de film, de piemel des te meer. De man had namelijk nog nooit een langdurige relatie gehad, dat moest wel dáár door komen.

Hij besloot er een documentaire over te maken, en legde zijn situatie voor aan allerlei vrouwen op straat in Amerika. ‘Tja,’ zei de een, ‘seks is wel een heel belangrijk onderdeel van een relatie.’ Een ander zei: ‘Als je de rest van je leven met iemand wilt delen, moet je er wel voor zorgen dat je diegene kunt laten komen.’
Het gemak waarmee het een met het ander werd verbonden verbaasde me, ik begon me zelfs af te vragen of ‘komen’ in Amerika iets anders betekende dan ‘komen’ in Nederland.

Niemand zei tegen hem: natúúrlijk heeft je vriendin je niet gedumpt omdat je een kleine piemel hebt, vrouwen, en ook mannen, zeggen soms maar wat. Om je niet te kwetsen. Of om je juist wel te kwetsen.
Niemand zei: als je iets minder obsessief bezig was geweest met je pielemuis en iets meer met haar, had je nu waarschijnlijk nog een vriendin.
En ook niemand, zelfs zijn moeder niet, zei: wat raar dat je een vrouw die je zo slecht kent ten huwelijk vraagt.
Want dat vond ík dan weer raar.

De film hing aan elkaar van subvragen, van vragen die er niet toe deden, terwijl de echte vragen buiten beeld bleven.
Uiteindelijk moest er een beroemd pornoacteur aan te pas komen om de man te vertellen dat het niet ging om de grootte van zijn piemel. Dat het belangrijker was wat hij met zijn tong deed.
Maar waarom zou je luisteren naar het advies van een pornoacteur? Dus vertrok de man naar Korea voor een penisverlengende operatie.
‘Iedereen wil een grote penis,’ zei de chirurg die hem zou opereren.
Maar uiteindelijk zag de man toch af van een operatie. De chirurg had nog wel wat tips voor hem, zoals anale seks, zodat de vrouw toch wat zou voelen.
Ik lag inmiddels op de vloer, van verbazing van mijn stoel gevallen.