zondag 31 augustus 2014

Natuur

Het groen is weelderig en de bloemen geuren zwaar. Er zijn oude vrienden, nieuwe gelieven en onbekenden, en als het begint te regenen kruipen we met z'n allen in het tuinhuisje. Iemand speelt gitaar, een ander zingt. Er zijn twee lieve brave honden met zachte ogen.
Als de regen stopt en de zon weer schijnt ga ik met vriendin S. naar buiten om tomaten te plukken voor het avondeten. Opeens verstijft ze, en gilt: ‘Die hond!’
‘Wat!’ gil ik geschrokken, ‘wat dan!’
Ze slaat haar hand voor haar mond. ‘Néé! Die hond!’
Ik draai me snel om, om het niet te hoeven zien, en gil: ‘Wat! Wat dan!’
Even staan we tegen elkaar in te gillen. Dan holt ze het huisje binnen, en ik hol achter haar aan.
Ze zegt: ‘De hond heeft een konijn gevangen. Een jonkie. Hij leeft nog.’
‘Godver,’ zegt de vrouw van de hond, ‘godver.’ Ze loopt naar het aanrecht, pakt een groot vleesmes en gaat naar buiten.
We horen een klap en dan het geluid van versplinterende botten.
Niemand zegt wat. We kijken naar elkaar om niet naar dáár te hoeven kijken.
De vrouw komt weer binnen, ze houdt het mes voor zich uit. Er kleven grijze haren aan. Als ze de kraan opendraait huilt ze even. ‘Ik vind dit zo verschrikkelijk.’
Niemand zegt iets. Zwijgend kijken we toe hoe ze het mes schoon wast.
‘Dat is de natuur,’ mompelt iemand, en de rest knikt, ja, de natuur.

woensdag 27 augustus 2014

Jongen

Bij de Hema legde ik twee flessen wijn in mijn mandje, brood, correctievloeistof, kattenvoer en nog wat dingen die me handig leken. Ik had mijn boodschappenlijstje thuis op mijn bureau laten liggen. Of op het kastje in de gang. Ook de boodschappentassen was ik vergeten, maar gelukkig verpakte de kassajongen alles razendsnel in een paar plastic tassen. Mijn fiets stond scheefgezakt tegen de gevel, ik had niet het geduld gehad hem in het rek te zetten. De stress gierde door mijn lijf. In mijn werkpyjama en met twee vegen make-up op had ik het huis verlaten. De koelkast was leeg, dus ik moest wel.
Ik snelde de Hema uit, liet een van de tassen in mijn fietstas glijden. De andere tas gleed uit mijn hand. Het was een volmaakte klap. Als ik er een vorm voor moest bedenken zou ik zeggen: rond. Een mooi rond geheel, kort, duidelijk en helder van toon. Pas toen ik de tas opraapte zag ik dat rond niet het juiste woord was. De tas zat vol scherven en regende wijn. Op mijn schoenen, mijn fiets en op de stoep.

Twee flessen wijn. Het was geen dure wijn, maar ook geen goedkope. Het was lekkere wijn. Ik probeerde het verlies om te zetten in winst – al mijn hele leven mijn overlevingsstrategie. Wees dankbaar, zei ik tegen mezelf, dit is een waarschuwing om het wat rustiger aan te doen. Voor er echte ongelukken gebeuren.
Met een opgelegd gevoel van dankbaarheid stapte ik op de fiets. Maar al na een paar meter drong de twijfel zich op. Was het wel mijn schuld? Die jongen achter de kassa was wel erg jong, waarschijnlijk was het zijn eerste dag. Hij wist nog niet wat hij deed. Wikkelden ze wijnflessen niet altijd in papier daar? Dat had hij moeten doen, mijn flessen in papier verpakken. Dan waren ze nooit gebroken.

Ik dacht eraan om om te keren, de lekkende tas van de stoep te rapen en ermee de Hema binnen te gaan. Beschuldigend. Het was opvallend hoe snel ik mezelf wist vrij te pleiten.
Maar teruggaan zat niet in mijn systeem, ik keek al weken vooruit, naar mijn deadline, naar de workshop die ik moest geven.
Ik schrijf wel een brief, dacht ik, en stampte naar huis, waar ik weer achter de computer plaatsnam. Niet om een brief te schrijven, maar om mijn deadline te kunnen halen. Het werk was nog lang niet klaar. Daar had hij mazzel mee, die jongen.

donderdag 21 augustus 2014

Schrijven

Met mijn boek bijna af besloot ik tot nog een rondje feiten checken. Ik belandde op een site voor Amerikaanse gevangenen die een penvriend zochten. Elke gevangene had een profiel met foto, als op een soort datingsite.
Ik bezocht het profiel van Daryll die 78 jaar had gekregen wegens moord en ontvoering van zijn vriendin. Hij schreef dat hij een compassievol persoon probeerde te zijn in de gevangenis, wat niet makkelijk was als je leefde tussen de racisten, moordenaars, verkrachters en mensen die weigerden tandpasta en deodorant te gebruiken.
Ook bezocht ik het profiel van Susan – een foto van een all american girl in sportkleding – die geen brieven meer wilde ontvangen omdat haar profiel in de media was geopenbaard. Ik googlede haar en las dat ze haar twee jonge kinderen had vermoord.

Er zat een knappe jonge vrouw die aan het hoofd had gestaan van een drugskartel. Een ex-skinhead die nu besefte dat het verkeerd was om mensen te HATEN vanwege hun afkomst, en zich zelfs kon voorstellen dat zijn enige vriend een kleurling of een Jood zou zijn. ‘Ze noemen me een verrader,’ schreef hij, refererend aan zijn oude vrienden, ‘waarom ben je een verrader als je niet wilt HATEN?’ Hij schreef het woord haat consequent met hoofdletters.

Vrijwel alle gevangenen schreven dat ze ‘a good sense of humor’ hadden en van ‘outdoors activities’ hielden.

Toen ik ophield met het aanklikken van de link 'crime' onderaan het profiel, en merkte dat ik bookmarks van bepaalde profielen begon te maken, klikte ik weg. Wel bezocht ik nog een forum waar mensen die correspondeerden met gevangenen hun ervaringen deelden.
Het viel me op dat het alleen vrouwen waren.
Eentje vertelde een jaar lang te zijn gechanteerd door haar penvriend, die ze ‘mildy sexy’ foto’s van zichzelf had gestuurd. Hij dreigde vergrotingen van haar foto’s op haar voordeur te laten ophangen als ze hem niet meer schreef. Elke keer als er een brief van hem op de mat viel kreeg ze buikpijn.
Een ander had van haar penvriend een brief ontvangen met maar drie woorden tekst: Kiss my ass. Dat was omdat ze had verteld krap bij kas te zitten en hem geen geld te kunnen sturen.
Weer een ander klaagde dat die van haar wekelijks brieven van 34 kantjes stuurde, hoe vond ze in godsnaam de tijd om hem te antwoorden?

En al die tijd vroeg ik me af waarom ik niet. Het was geen serieuze vraag, het was een controlevraag. Ik wilde er zeker van zijn dat ik niet van gedachten veranderde. Een man die je wekelijks een handgeschreven brief van 34 kantjes stuurde, zonder maar één keer te verzaken, zou ik onmiddellijk gaan idealiseren.

zondag 17 augustus 2014

Pollepel

Ik zag een documentaire over een Amish-gezin. Ze oogden heel schattig. De vrouw droeg Holly Hobbie-jurken, de man bretels en een strooien hoed. De kinderen waren mini-uitvoeringen van hun ouders. Ze spraken een vreemd, onverstaanbaar taaltje, waren heel knuffelig en lachten de hele tijd.
Soms waren de kinderen ondeugend, dat was hun slechte natuur die nog niet uitgeroeid was. De moeder liet de pollepel zien die ze in die gevallen hanteerde. Op de pollepel was een lachend gezichtje getekend. ‘Omdat ze blij zijn als ze straf hebben gehad.’
Maar de man had twijfels gekregen over zijn geloof. De Amish-wetten schreven voor dat je geen auto mocht rijden en geen telefoon mocht hebben, maar ook hoe je je baard moest scheren en hoe breed de band om je hoed moest zijn. ‘Ze vermengen religie met cultuur, and that is wrong,’ zei de man. Hij was iets gaan doen dat streng verboden was, hij was de Bijbel gaan lezen in het Engels. De Amish-bijbel was geschreven in een variant op het Hoog-Duits, en alleen de leiders van de kerk begrepen echt wat er stond. Nu de man de Bijbel in het Engels las, ontdekte hij dingen die hij nooit had geweten. Zoals dat naaktheid zondig is.
Hij besloot naar de Bijbel te gaan leven, en niet langer naar de regels van de Amish-kerk. Zijn vrouw volgde, want dat is wat vrouwen doen. Toen de kerk er lucht van kreeg, werd de man verstoten. Hij begon zelf bijeenkomsten te organiseren in een grote tent, en omdat er meerdere waren zoals hij, liep de tent al snel vol. Hij kreeg volgelingen en zegde zijn baan op om fulltime voor God te gaan werken.

Toen werd zijn dochtertje ziek. Leukemie. Gelukkig had het gezin net een filmploeg over de vloer die met de auto was gekomen, en konden ze een lift krijgen naar het ziekenhuis, want met paard en rijtuig was het toch wel een heel eind. Helaas was alleen de ziektekostenverzekering die ze bij de Amish-kerk hadden gehad ontbonden, en hadden ze geen inkomsten. Hun huis hadden ze vlak daarvoor verkocht, en het geld geschonken aan een familie die in nood zat. Maar de man maakte zich geen zorgen, God zou voor hem zou zorgen.

Twee jaar later zocht de filmploeg het gezin opnieuw op. De vrouw droeg nog steeds enkellange rokken en een knotje, de man was mager geworden, maar bepaalde zelf hoe hij zijn baard schoor. Het gezin leefde niet meer volgens de regels van het Amish-geloof, maar volgens de Bijbel, die steeds meer op een Enkhuizer Almanak begon te lijken. Toen er bij de buren schimmel op de muren stond, werd het huis met de grond gelijk gemaakt, de resten werden verbrand. ‘Ik heb opgezocht wat de Bijbel erover zei,’ zei de man. ‘Als je schimmel in je huis hebt, moet je de ramen de deuren sluiten en tien dagen wegblijven. Als de schimmel er bij terugkomst nog zit moet je het huis in brand steken.’
Ook had hij doorgekregen dat het Gods wil was dat zijn dochter geen chemo meer zou krijgen.
‘Zijn de nieuwe regels niet net zo streng als de regels van de Amish?’ vroeg de documentairemaker. De man dacht even na. ‘Dit zijn geen regels. Dit is het leven.’

Na afloop van de documentaire zag ik een filmpje waarin een man met een baard zich boog over de vraag of orale seks haram of halal was. Kort samengevat luidde zijn antwoord dat er niks over orale seks in de Koran stond.
Maar dat is weer een heel ander verhaal.

vrijdag 8 augustus 2014

De reünie


Een halfjaar nadat we een schooltje hadden staan bouwen in Afrika kwam er een reünie.
Drie weken lang hadden we samen gewerkt, een krappe hut gedeeld, en verhalen verteld rond het kampvuur. Eenmaal thuis merkten we pas hoezeer we aan elkaar gehecht waren geraakt. Dikke luchtpostenveloppen gingen over en weer. Een van de Nederlandse meisjes bekende verliefd te zijn geworden op een van de Engelse jongens. Ze schreef een brief om hem dat te vertellen, hij schreef terug dat hij al een vriendin had.

En toen kwam de reünie. Omdat Amsterdam het centraalst lag, zou het bij mij plaatsvinden.
Ik had een kleine eenkamerwoning, maar met een beetje passen en meten zouden we er alle veertien op de vloer kunnen slapen.

Het Duitse meisje kwam al een dag eerder, dat leek haar gezellig. Ze arriveerde tegen de avond, ik kookte, we dronken twee flessen wijn leeg en toen ik opstond om naar de wc te gaan, stond zij ook op. Heel dicht bij me stond ze, zo dicht bij dat haar tenen mijn tenen overlapten. Wat raar dat ze dat niet in de gaten heeft, dacht ik, en trok voorzichtig mijn voet weg.

De volgende dag arriveerde de rest, de Engelse jongen als laatste. Hij lachte naar het Nederlandse meisje dat hem de brief had geschreven, maar toen hij een gesprek met haar wilde beginnen, wendde ze zich af en ging heel hard staan lachen met de Denen. We aten boerenkool met worst die avond, uit hele grote pannen. Na het eten liep het Nederlandse meisje naar mijn bed, dat achter in de kamer stond, en ging liggen. Het Duitse meisje liep achter haar aan en ging ook liggen.

Langzaam, een voor een, beseften we wat er in dat bed gebeurde. We praatten verder, maar niemand was er nog met zijn gedachten bij, dat zag je. Er gingen foto’s rond, en de Engelse jongen bleek een heel raar lachje te hebben, dat ons in Afrika nooit was opgevallen.

Na een poosje kwam het Nederlandse meisje weer tevoorschijn. Ze liep naar het aanrecht en begon uitgebreid haar handen te wassen met zeep. Het Duitse meisje bleef nog even liggen. De gesprekken gingen gewoon door, maar er was iets krampachtigs in onze blikken geslopen. De Engelse jongen vroeg om een aspirientje.

donderdag 7 augustus 2014

Spin

Er zit een spin in de wc, een hooiwagen, of een glazenwasser, met poten dun als haren. Ik ben niet bang voor hem. Niet zoals ik bang ben voor spinnen met dikke poten. Toch bevalt het me niet dat hij hier zit. Hij hoeft zich maar te laten zakken of hij landt op mijn blote knie.
Ik roep de poes. Ze komt meteen aanhollen. ‘Kijk,’ zeg ik, en wijs naar de muur. Ze kijkt me verwachtingsvol aan. Ik strek mijn arm en wijs wat harder. De poes houdt haar kop scheef en kijkt naar mijn vinger.
‘Nee, dáár,’ zeg ik.
Ik pak de pollepel die ik tijdens een eerdere plasbeurt heb neergelegd, voor het geval de spin opeens naar beneden zou komen, en beweeg hem in de richting van de spin. De spin begint zich nu een beetje te roeren, maar de poes ziet het nog steeds niet. Ze draait haar kop om en begint haar rug te wassen. Ik geef het op.
Als ik even later weer zit te werken, springt de poes op mijn bureau. Ze gaat vlak voor me zitten en kijkt me nietszeggend aan. Uit haar bek steekt een pootje.