dinsdag 29 juli 2014

Oebele

In de loop van de zondag werd ik door de hitte bevangen. Het begon met vermoeidheid, draaierigheid, weeïgheid, en op maandagnacht kwam de Thaise roerbakschotel eruit. Dat lust ik nu dus nooit meer, dacht ik, met een helderheid die niet strookte met mijn fysieke toestand.

Ik kan goed kotsen, al zeg ik het zelf, ik ben geoefend. Dankzij mijn migraine. Ik weet precies wat het juiste moment is om op te staan en naar de wc te lopen, en ik weet wanneer je nog even kan blijven liggen. Ik weet hoe je moet voorkomen dat de smaak van braaksel in je neus belandt, want als ie daar eenmaal in zit, krijg je hem er niet zomaar meer uit. Ik weet dat je je lichaam zijn gang moet laten gaan, het weet wat het doet. Ik weet hoe het de minste energie kost. Kortom, ik weet wat de meest economische manier van kotsen is.

Desondanks was het vreemd te kotsen zonder de bonkende koppijn. Want griep heb ik nooit, en katers behoren al heel lang tot het verleden.
Enkele jaren terug had ik een voedselvergiftiging, in Marokko, maar toen kwam het er aan alle kanten uit, iets dat me met een vreemd soort weemoed deed denken aan ziekzijn tijdens mijn kindertijd, als je nog wel eens de fout beging je verkeerde kant naar de toiletpot te keren.

Ook kreeg ik als kind ooit een zonnesteek. Ik zat op een warme zomerdag naar Oebele te kijken, en opeens moest ik overgeven. Ik bleef twee dagen ziek, alsof ik griep had. Mijn moeder zei dat het door de zon kwam. Omdat het me niet logisch leek dat je griep kreeg van de zon dacht ik dat het door Oebele (Oebele is hupsakee) kwam, een idee dat werd versterkt toen mijn zusje, met wie ik samen had zitten kijken, een halve dag later ook ziek werd. Het heeft heel lang geduurd voordat ik begreep dat je van Oebele niet ziek wordt, maar waarvan je wel ziek wordt begrijp ik soms nog steeds niet.

maandag 28 juli 2014

Kwijt

Voor de nieuwsbrief van een organisatie waarvoor ik een workshop zou geven moest ik een paar vragen beantwoorden. De eerste drie vragen waren makkelijk. De vierde luidde: wat is je favoriete woord?
Daar moest ik lang over nadenken. Ik heb veel niet-favoriete woorden. Echter. Nochtans. Immers. Pantalon. Vagina. Maar een favoriet woord?
Ik liet de vraag even voor wat die was en ging naar het park. Op de terugweg stopten we voor koffie bij de bioscoop. In het café van de bioscoop was een fotohokje. Er stonden twee krukjes, en aan de wand hingen twee koptelefoons. We gingen zitten en wierpen een euro in het apparaat. In het donker wachtten we op de flits. Maar er begon een film. Kwijt. Een heel mooi woord. Zoals kinderen zeggen: mijn jas is kwijt. Niet ‘hij is zoek’ of ‘ik ben hem kwijt’, maar ‘hij is kwijt’. Het is alomvattend, groot zoals dingen alleen groot kunnen zijn als je klein bent.
Dat gold ook voor de film, die maar tien minuten duurde. Een lieve kleine film over eenzaamheid en vriendschap. Grote thema’s. Toen we na tien minuten het gordijntje opzij schoven, knipperend tegen het buitenlicht, zag de wereld er anders uit.
Kwijt werd mijn favoriete woord van die dag.

Kwijt draait in het fotohokje in het café van Het ketelhuis in Amsterdam.

maandag 21 juli 2014

Engagement

Op dag 2 loopt mijn tijdlijn op Facebook alweer vol met kattenfilmpjes en strandfoto’s, en ik ben nog steeds verlamd van afgrijzen. Een schrijver beklaagt zich over het gebrek aan engagement bij hedendaagse schrijvers. En hij heeft gelijk, ik sta met mijn bek vol tanden, krijg geen letter uit mijn pen. Drie half afgemaakte blogstukjes liggen er. Half afgemaakte mails. Ik kijk naar alle journaals, lees alle nieuwsberichten. En dan, met een boordevol hoofd, naar Zomergasten. Het gaat over vertrouwen en over hoop, maar het komt niet binnen, niet echt, en ik zap verder. Op BNN doet een hipster een poging te overleven in de wildernis. Het gaat van fakking dit en fakking dat, dan verliest hij zijn machete – door hem uitgesproken op zijn Amerikaans: muh-sjeddi – en als hij hem eindelijk heeft gevonden besluit hij op jacht te gaan naar wilde zwijnen: ‘Wilde zwijnen hebben slagtanden en zijn heel gevaarlijk.’
Ik blijf kijken, dankbaar dat ik mijn boosheid nu kan richten op iets concreets. En ik moet denken aan mijn eerste vriendje, die van punkmuziek hield. ‘Punk schreeuwt je wakker,’ zei hij tegen mij, zijn discoprinsesje, ‘disco sust je in slaap.’
Ik slaap niet nu, ik lig wakker. Na al die tijd punk geworden.

zaterdag 12 juli 2014

Poesje

Ik heb groenten in mijn mandje gedaan, een stuk watermeloen, en wil net een bosje koriander pakken als ik vanuit mijn ooghoeken iets ziet bewegen. Een piepklein poesje komt vanachter de toonbank vandaan en huppelt het winkelgedeelte in, de kleine sprietstaart dapper omhoog.
‘Ooooo,’ klinkt het vanuit drie plekken in de winkel. Klanten die elkaar straal hebben genegeerd kijken elkaar nu vertederd aan. Een van hen zakt op haar hurken. Het poesje stuift naar achteren en komt dan voorzichtig terug gelopen. De vrouw steekt haar hand uit, maakt lokgeluidjes.
‘Wat ben jij zacht,’ zegt ze met een lief stemmetje, ‘Ja, mooi en zacht ben jij, hè.’
Van achter de toonbank kijkt de dikke Turkse man glimlachend toe.

Twee weken later ben ik er weer. De winkel is leeg. Achter de toonbank staat een meisje van een jaar of dertien.
‘Waar is het kleine poesje?’ vraag ik, terwijl het meisje onhandig mijn perziken afweegt.
‘Weg.’
‘Weg?’
Ze knikt spijtig. ‘Ik denk dat iemand hem heeft meegenomen.’
Ik kijk achterom, naar de drukke winkelstraat die uitkomt bij de snelweg.
‘Misschien is ze weggelopen.’
Het meisje denkt even na. ‘Ja, dat kan ook.’ Haar blik schiet opzij, naar de oude, gedrongen vrouw achter de toonbank van het traiteurgedeelte. Ze staat met haar rug naar ons toe en laat haar mes met een klap op het werkblad neerkomen.

woensdag 9 juli 2014

Baby

We gingen naar Ikea, ik, de vriend en zijn dochter, de baby.
‘Jij weet hoe we moeten rijden, hè,’ zei de vriend.
‘Ja,’ zei ik vanaf de achterbank, ‘alsmaar rechtdoor,’ en trok een gekke bek naar de baby.
We reden alsmaar rechtdoor.
‘AMC,’ zei de vriend, ‘dat is zeker te ver?’
‘Ja,’ zei ik, ‘we moeten terug.’
De baby deed: Rrrrrrr, en ook wij deden: Rrrrrrr.
We zaten inmiddels op de snelweg. ‘We moeten ergens linksaf slaan,’ zei ik. ‘of rechts.’
De baby had opeens één blote voet. ‘Waar is die sok?’ zei de vriend, en boog al rijdend opzij.
‘Ik zoek die sok wel, let jij maar op de weg,’ zei ik.
Ik vond de sok en toen ik overeind kwam was ik een beetje misselijk. ‘Zie je Ikea al?’ vroeg ik.
We besloten de auto even te parkeren en zochten de route op de telefoon.
‘1,2 kilometer,’ zei de vriend. We bleken praktisch naast Ikea te staan.

We klapten de wagen uit, zetten de baby erin, pakten alle tassen met luiers, natte doekjes, koekjes, flessen en appelmoes in drinkvorm en gingen naar binnen. Eerst moest de baby worden verschoond. Toen konden we beginnen. Ik moest gordijnstof, de vriend een kinderstoeltje.
‘Dan kunnen we alle banken en eettafels overslaan en binnendoor,’ zei ik.
De baby zei: ‘Hammammmam.’
We vergaten binnendoor te gaan en liepen heel Ikea door. Bij de keukens pikten we een hond op voor de baby, die we bij de badkamers weer verloren. Wat we zochten bevond zich beneden. Maar eerst moest de baby een fles. We gingen op zoek naar warm water, moesten daarvoor in de rij voor de kassa van het restaurant, rekenden twee thee af, en liepen naar een automaat waar warm water uitkwam. Daarmee vulden we de fles. Er stond ook een automaat voor softijs, waar we heel veel muntstukken in gooiden, die stuk voor stuk werden teruggeworpen. Ik had niet bijzonder veel zin gehad in softijs, maar toen had ik het opeens wel.

We kwamen bij de stoffen. Geen van de stoffen wilde ik als gordijn. We waren de kinderstoeltjes inmiddels voorbij, en hadden geen zin om terug te gaan.
In de koopjeshoek stond een strandstoel. ‘Ik neem hem,’ zei ik.
‘Weet je wel zeker dat je hem gaat gebruiken?’ zei de vriend.
‘Hmmm,’ zei de baby.
Toen we hadden afgerekend gingen we naar het Zweedse winkeltje waar we alles lekker en bijzonder vonden, maar we alleen knäckebröd kochten. We zaten al bijna weer in de auto toen ik iets besefte.
‘Mijn stoel!’ Ik liep terug naar binnen, waar mijn strandstoel nog tegen de kassa aan stond.

We klapten de kinderwagen in, maakten de baby vast in haar stoeltje en verdeelden de spullen over de tassen. ‘Het knäckebröd,’ zei ik, ‘heb jij dat?’
Hij had het niet. We doorzochten alle tassen, maar geen knäckebröd.
‘Hoe kan dat nou?’ zei ik. ‘Hebben we dat dan gewoon laten liggen? Ik kan me er niks van herinneren.’
‘Welcome to my world,’ zei de vriend.
De baby zei: ‘Pffff.’