maandag 30 juni 2014

Jungle

Ik lig in bed en denk aan Kris en Lisanne, en aan de jungle die ze heeft verzwolgen. Aan el pianista, het pad genoemd naar de kluizenaar op de berg die piano speelde, en toen opeens verdween. Ik denk aan wat een lokale gids had gezegd. Dat de meisjes waarschijnlijk aan de verkeerde kant de berg waren afgedaald. Bij een woest kolkende rivier waren aangekomen. Er toch voor hadden gekozen die over te steken.

Ik vraag me af of Kris en Lisanne de SAS Survival Guide bij zich hadden, een handzaam boekje waar in staat hoe je een vlot kunt bouwen van zeehondenkadavers. Niet dat er zeehondenkadavers zullen zijn in Panama, maar misschien wel iets dat er op lijkt.
Ook denk ik aan Bear Grylls. Als ze af en toe naar Bear Grylls op Discovery hadden gekeken hadden ze misschien geweten hoe ze een brug van lianen konden bouwen, en dat het belangrijk is dat je water vindt, en warm blijft.

Ik herinner me de jungle in Mexico en Guatemala, de bordjes bij de paden rond de piramides en tempels, en de gidsen die het te pas en te onpas herhaalden: ga niet van het pad af. Nog geen maand geleden was er een Duitser, en daarvoor twee Amerikanen, en niet lang daarvoor een Spanjaard. En daarvoor waren er ook nog. Ze waren de paden afgegaan en nooit meer teruggekeerd.
Ik keek naar de paden, hoe ze verdwenen tussen het wellustige groen, tussen bomen met bijnamen als Naked Indian en Sunburned Gringo, en dacht: je kunt toch zo omkeren? Vanaf de rand lijkt de jungle op een vriendelijke palmentuin, zoals de woestijn op een grote zandbak kan lijken.

Ik draai me op mijn andere zij en denk aan el horror nocturno, de nacht die zo zwart is, zo koud en vol geluiden dat je je eigen gedachten niet meer kunt vertrouwen. En ik denk aan twee meisjes van begin twintig die niet onvoorzichtig overkwamen. Dat zei iedereen.

Het zijn vrijwel altijd backpackers van in de twintig, stond in de krant. Ze denken dat ze niet hoeven te luisteren naar oude mensen, ze denken dat ze het beter weten. Maar ze weten niks. Het zal nog vele jaren duren, tot ze in de dertig zijn, in de veertig, tot ze erachter komen dat ze eigenlijk heel weinig weten. Maar tegen die tijd maken ze geen backpackreizen meer. Ze blijven thuis en lezen de krant. En ’s nachts liggen ze wakker, denkend aan verdwenen meisjes.

zondag 29 juni 2014

Drijfveer

‘Hoeveel boeken heb jij geschreven?’ vroeg ik de vrouw, terwijl ik een bitterbal door de mosterd haalde.
Ze dacht even na. ‘Een stuk of dertig. Maar ik schrijf er twee per jaar, hoor,’ zei ze snel.
Zij schreef jeugdboeken, net als de vrouw naast haar. Ik kende hen niet, zij kenden mij niet, schrijvers van jeugdliteratuur en schrijvers van volwassenenliteratuur leven in strikt gescheiden werelden.
We hadden het over de overeenkomsten, en toen over de verschillen. Twee boeken per jaar versus één boek per vier jaar bleek niet het grootste verschil. Het grootste verschil was geld. Zij konden ervan leven.
‘Wauw,’ zei ik, en toen nog eens: ‘Wauw.’
Voor het eerst dacht ik aan de mogelijkheid om kinderboekenschrijfster te worden.
‘Welke onderwerpen lopen nou goed?’ vroeg ik.
‘Seks,’ zei de een. Maar het was een grapje, al had ik dat te laat door.
Jeugdthrillers, die liepen goed.
‘Ik hou niet van thrillers,’ zei ik. Toen schoot me nog iets iets te binnen. ‘Je moet zeker ook wel heel erg van kinderen houden?’
Ja, dat hielp wel.
Ik nam nog een bitterbal en dacht terug aan de tijd dat ik interviews over seks maakte voor een mannenblad. Het betaalde goed en het ging me gemakkelijk af, maar na een stuk of twintig interviews begon ik mezelf te haten. Hetzelfde gebeurde toen ik mijn geld verdiende met het vertalen van Bouquetreeksromans, en met het schrijven van scripts voor een dagelijkse soap.
Als ik proza schrijf haat ik regelmatig wat ik maak, maar nooit mezelf.
Opeens leek het voorkomen van zelfhaat me de enige juiste drijfveer.


donderdag 19 juni 2014

Strijd

Het was de schuld van de koriander. Die was niet van hier. Hij kwam uit de winkel en wie weet waar hij daar allemaal tegenaan had geschurkt. Maar ik besloot niet te hard voor hem te zijn - we schurken allemaal wel eens langs de verkeerde - en duwde een knoflookteen in zijn aarde.
De volgende dag zag de koriander eruit alsof hij een strijd op leven en dood aan het leveren was: zijn blaadjes hingen slap en hij stikte van de luis.
Ik besloot tot hardere maatregelen, vulde een lege glassexfles met afwasmiddel en spiritus en spoot hem leeg op de plant.
De dag daarop was de bladluis verhuisd naar de erwt en de tomaat. Ik sopte allen af, plaatste de basilicum in quarantaine, wierp een muurtje op van bieslook en sprak de thijm bemoedigend toe. 's Nachts lag ik wakker van de jeuk. Toen ik wakker werd bleken de zonnebloemen aan de beurt, en de dag daarop mijn computer. Een virus had de bestanden aangevreten, zei de reparateur. Maar ik wist wel beter. Ik pakte de koriander en mieterde hem weg.



vrijdag 6 juni 2014

Vliegtuig

Al dertien maanden waren ze onderweg, alleen zij twee, en de boot. De eerste weken bejubelden ze hun keuze, hun vrijheid, en spraken ze met minachting over de anderen, die achter waren gebleven in het koude en natte Engeland.
Ze trotseerden samen stormen, stilte en de brandende zon. Toen sloeg de verveling toe. En op een avond zei hij het. Ze dacht eerst dat ze het verkeerd verstond. En toen dat hij een grapje maakte. Maar dat was niet zo.
Ze sliep alleen in de kajuit die nacht. Gebruikte het logboek als dagboek. ’s Morgens was ze verhard, en hij nog verder weg. Als hij op dek zat, bleef zij in de kajuit, en andersom. ’s Nachts zat ze in haar eentje op het dek naar de sterren te staren. Toen het vliegtuig met de oranje lampen overkwam registreerde ze het nauwelijks. Het was al weer verdwenen toen ze besefte dat vliegtuigen geen oranje lampen hebben. En geen rookpluimen achter zich aan trekken.
Ze twijfelde of ze het haar man moest vertellen. Ze spraken al een week niet tegen elkaar. Ze wilde niet de eerste zijn die toegaf. Ze besloot haar mond te houden. Hij zou haar toch maar hebben uitgelachen.
Pas toen ze in de haven aankwamen, hoorden ze van het vermiste vliegtuig.
Ze ondernam niet onmiddellijk actie. Ze ging naar het café in de haven waar de wereldzeilers bijeenkwamen. Luisterde naar hun verhalen. Pas op de vierde dag, na een halve fles rum, vertelde ze haar verhaal, lacherig.
Daarna ging het allemaal heel snel. Politie, journalisten, cameraploegen.
De fotograaf van het persbureau die haar samen met haar man voor hun boot wilde portretteren, vroeg of ze wat dichter bij elkaar konden gaan staan. Dat deden ze, maar hij sloeg zijn arm niet om haar heen.