maandag 30 december 2013

Rozen (en onkruid)

2013 was het jaar van het nieuwe huis, het jaar dat ik afscheid nam van de Frietsteeg, en pionier werd in een bouwput. Het jaar van klussen, verven, behangen, sjouwen, en nieuwe woorden als underlayment, inductie en loggia. Van een hele zomer lang om zeven uur ’s morgens mijn bed uit gedreund worden door heipalen, en ’s avonds luisteren naar het geklop en geboor van de buren. Het jaar van de herrie. En van de stilte. Van weer ontdekken wat slapen is, een hele nacht lang. Het was het jaar van de vastzittende lift. Van de gek met een mes. Maar ook het jaar dat ik eindelijk weer etentjes kon geven voor meer dan drie personen. Het jaar dat ik zes kilo aankwam. Het jaar van de nieuwe buren, van de muzikant en van oude vrienden.

Dit was het jaar waarin ik stiefpeettante werd van een heel klein meisje. Het jaar waarin ik de allereerste man terugvond die ik ooit de liefde verklaarde, hoewel de liefde verklaren een groot woord is, en man ook. Negen of tien waren we, toen hij aan me vroeg op wie ik verliefd was. Op jou, zei ik, en jij? Op jou, zei hij, en dat was dat. Daarna gingen we verder met knikkeren. Dit jaar mailde hij vanuit Zuid-Afrika, waar hij nu woont: Madiba is heengegaan. Want dit was ook het jaar dat Mandela stierf. En Lou Reed. En Thomas Blondeau.

Het was het jaar van de operatie – de littekens neem ik nog even mee naar volgend jaar. Het jaar van de vriendelijke stalker, die weliswaar altijd vriendelijk bleef, maar onmiskenbaar stalkgedrag vertoonde. Het was het jaar van de serieuze geldzorgen. Van de klussen die niet doorgingen. Van de ambtenaar met de waterige ogen die zei: ‘Mevrouw, uw bedrijf is niet levensvatbaar.’ (Op zijn monitor zat een post-it met een telefoonnummer waaronder stond: bellen bij calamiteiten. Ik kon me opeens voorstellen dat hij daar wel eens gebruik van moest maken.) Dit was ook het jaar van de nieuwe projecten, en het jaar dat ik een contract tekende voor een nieuw boek, dat toen al bijna af was, maar nu nog lang niet af blijkt te zijn. (2014?)

Het was bovenal het jaar waarin ik me goed voelde. Waarin ik bijna zou zeggen dat ik gelukkig was. Omdat dit het jaar was waarin ik me nauwelijks somber en eenzaam heb gevoeld, iets waarvan ik heel lang heb gedacht (en nog steeds een beetje denk) dat het mijn natuurlijke gemoedstoestand is. Dit was het jaar van de ommezwaai, van de nieuwe weg geplaveid met oude keien. Het was een goed jaar voor de rozen, zoals het liedje zegt. Maar ook voor het onkruid.

vrijdag 27 december 2013

Werk

‘Dit is gestolen tijd,’ zeg ik, ‘niemand werkt tussen kerst en oud en nieuw. Alles wat we nu doen is een extraatje.’
We lopen door het koude deel van de Hanos, ik en een vriend, die nu de rol van collega heeft. We kopen pakken biologische melk die zijn afgeprijsd naar 50 cent en roomboter kerstkransjes voor 80 cent. Ik heb mijn sjaal drie keer om mijn nek en oren gewikkeld, de kou klauwt in mijn gezicht. Mijn collega heeft zijn jas in de auto laten liggen. ‘Miljaar,’ bromt hij.
Ik vertel over kunstenaarssociëteit De oase, waar in de jaren dertig kunstenaars kwamen met namen als Piet Verdoes, Charles A. Cocheret en L. Bolle. Ik vertel over L. Ott, schrijver van de romans De haven en Muzikale confectie.
Mijn collega lacht.
‘Over vijftig jaar lachen ze ook zo om onze namen,’ zeg ik. ‘En om de titels van onze boeken.’
‘De minilotten van Kokonera,’ zegt hij. ‘Daar ligt voor mij de grens. Wat daarna kwam telt eigenlijk niet meer.’
‘Maar daarna kwam De bokkige bombardon nog, en de Toffe Tamboer. Die kun je niet zomaar wegzetten.’
‘Daar kunnen we het over hebben.’ Hij bestudeert het etiket op een pot soep van de Soepfabriek. ‘Goeie naam.’
‘Het allitereert niet,' zeg ik. En dan: ‘Ik moet hier weg. Ik word gek van de kou.’
We lopen naar de kassa en leggen onze spullen op de band. Veel hebben we niet gekocht.
‘Dat is dan 86,30,’ zegt de caissière.
‘EEK,’ zegt mijn vriend binnensmonds.
Op de parkeerplaats staat een bestelwagen van een eetcafé met het opschrift: Deze auto rijdt geheel op liposuctie.
'Getver,' zeggen we allebei. Ik maak een foto. Gewoon voor mezelf. Niet alles is werk.

maandag 23 december 2013

Groen

Ik droomde dat ik in de kinderopvang werkte. Het was mijn eerste dag. Ik vond een zakje met mini lipsticks en ging op de wc mijn lippen stiften. Toen ik in de spiegel keek zag ik dat mijn lippen groen waren. Het stond heel mooi, maar ik kon er natuurlijk niet mee over straat, laat staan naar mijn nieuwe werk. Ik probeerde de lipstick eraf te poetsen, maar hij ging er niet meer af en ik moest met groene lippen naar buiten.

Het is bijna kerst. Ik maak voor de derde of vierde keer een boodschappenlijstje. Elk lijstje raakt kwijt. Ik bestel rode kaarsen en extra wijnglazen op Hema.nl. In de bevestigingsmail staat: wordt bezorgd vanaf 24 december. Vanaf?? Ik download kerstliederen van de Wiener Sängerknaben. En van Boney M. Wees blij, zeg ik tegen mezelf, je hébt deze kerst tenminste iets. Ik denk aan oma E. en Heiligen Abend, pakjes onder de boom en vier adventskaarsjes in een krans. Mijn boom is krom. Hij was maar zeven euro bij de Gamma. Op de parkeerplaats worden ze verkocht, door een uitzendkracht in een kerstmannenpak.

Ik kijk een film, in de veronderstelling dat het een gezellige road movie is, totdat er een spies door een oog gaat in een close-up die heel lang duurt.
‘Ik hou van je, kut!’ schreeuwt het vriendje van de buurvrouw tegen de buurvrouw.
De poes holt het huis van de muzikant binnen om daar uit de wc te gaan drinken.
Op de gang, pal voor mijn deur, ligt een zakje wiet zonder afzender. Ik raap het op en neem het mee naar binnen. Ik heb zin om mijn lippen groen te stiften.

woensdag 18 december 2013

Ng

Op de aftiteling van een film zag ik iemand voorbijkomen met de achternaam Ng. Onmiddellijk dacht ik: dat is mijn achternaam, dat is de achternaam die ik zou moeten hebben. Ik was me er nooit zo van bewust, maar nu ik erbij stilsta: de ng komt me voor als een van de mooiste lettercombinaties die er bestaan, misschien wel de mooiste. Ik herinner me zelfs nog dat ik hem leerde, op de lagere school, en meteen ook de nk. Het verschil tussen ng en nk leerden we, maar ik gaf meteen al een voorkeur aan de ng.
Toen ik als twintigjarige drie maanden naar Kenia ging, ontdekte ik dat er in het Swahili woorden waren die begonnen met ng. Voor ons praktisch niet uit te spreken, maar daar heel gewoon. Er was een Keniaanse schrijver die Ngugi heette, en de eerste regel van Out of Africa van Karen Blixen, dat zich in Kenia afspeelt, luidt: ‘I had a farm in Afrika, at the foot of the Ngong Hills.’
Ngong! Twee keer de ng met in het midden een rondje. Perfect.
Ik bezocht de farm, het is nu een museum en staat nog steeds in de Ngong Hills. Vlak bij Ngong Road. Daar zou ik moeten wonen, Marieke Ng van Ngong Road. Hoewel ik dan misschien ook een andere voornaam zou moeten hebben.

zondag 15 december 2013

Cat dansers

Ik zag een documentaire over Ron en Joy Holiday, een stel dat met wilde dieren danste. Ron blikte terug op hun leven en carrière. Hij zag er inmiddels uit als een brooddeegpoppetje dat in de oven was uitgelopen, met de typische androgyne look van een man die teveel facelifts heeft gehad.

Ron en Joy hadden elkaar als tieners leren kennen. ‘Het was geen liefde op het eerste gezicht,’ zegt Ron, ‘Joy was uitgesproken lelijk en droeg een bril.’ Toen Ron klaar was met school vertrok hij naar New York om daar een danscarrière te beginnen, Joy die jonger was, zou later volgen. Maar toen het bijna zo ver was schreef ze hem dat ze twijfelde, want ze wilde balletdanseres worden, maar ook non. Uiteindelijk kwam ze, en Ron wist niet wat hij zag: ‘Ze was enorm afgevallen, droeg geen bril meer en had haar haar platinablond gebleekt. Die zelfde avond nog voerde ik haar dronken en hadden we seks.’

Vanaf die dag zijn Ron en Joy een stel. Ze treden op als balletdansers en krijgen succes. Als ze op een dag een jonge panter cadeau krijgen besluiten ze te gaan dansen met dieren. Ze schaffen nog twee tijgers en twee poema’s aan en noemen zich Cat Dansers.

Dan ontdekken ze Chuck, een rondreizende circusartiest, een knappe jongen die vervreemd is geraakt van zijn familie. ‘Ik zag hem eerst,’ zegt Ron in de film. Ze vragen Chuck bij ze te komen werken. Chuck trekt bij ze in, maar hun relatie is puur platonisch. Tot het op een avond niet meer platonisch is. ‘Het was geen verkrachting,’ zegt Ron, ‘het gebeurde gewoon.’
Hij zegt ook: ‘Ik zag hem als mijn zoon.’ En dat blijft hij herhalen. Ron, Joy en Chuck krijgen een driehoeksrelatie, en treden met z’n drieën op.

Dan wil Ron een witte tijger, het is het enige dat ze nog missen. Joy vindt het geen goed idee. Witte tijgers zijn inteelt, dat maakt ze onbetrouwbaar. Maar Ron weet haar met de hulp van Chuck over te halen. Ze kopen een witte-tijgerpup, richten hem af en gaan ermee optreden. ‘Hij had een moeilijk karakter,’ geeft Ron toe, ‘hij deed niet altijd wat je wilde.’
En dan gaat het mis. Iets wat je natuurlijk al de hele tijd aan hebt zien komen, waar je op zit te wachten. Chuck wordt door de tijger gegrepen, ‘Vier hoektanden dwars door zijn keel,’ zegt Ron. Joy is er stuk van. Ze wil niet meer eten, komt niet meer uit bed. Ze zegt tegen Ron dat ze dood wil. Na vijf weken zegt Ron: ‘De dieren missen je, wil je niet even naar ze toe?’ Joy komt uit bed en gaat de kooi van de witte tijger in. ‘Ze stond te trillen,’ zegt Ron. De tijger pakt haar en slingert haar door de kooi. Joy is dood. Ron: ‘Op dat moment dacht ik, verdomme, hij is inteelt!’

De documentaire eindigt met Ron die lesgeeft aan een klasje wilde-dierenoppassers in spé. Hij vertoont van een filmpje van een optredens van Joy en hem met een tijger. ‘Kijk eens hoe mooi ze is, en niks aan gedaan.’ Hij heeft het over Joy. ‘Alleen haar borsten heeft ze laten doen, want tegen de tijd ze 42 was, was er niks meer van over.’ De studenten kijken onbewogen toe.

Op zijn website zegt Ron: I see myself as a proud surviver with no resentments.

vrijdag 13 december 2013

Tolk

Ik werd heel vrolijk van de Zuid-Afrikaanse tolk die geen tolk was. Vooral achteraf gezien vond ik dat hij het heel leuk deed. Zelfs zijn eigen verklaring dat hij schizofreen is en naar Engelen gebaarde, maakte me vrolijk. Terwijl dat natuurlijk niks is om je vrolijk over te maken. Schizofrenie is een verschrikkelijke aandoening, die niet half zo serieus wordt genomen als kanker. Of doofheid.
Het komt misschien ook doordat het zich allemaal in Zuid-Afrika afspeelde, een land dat zich niet vaak van een tragikomische kant laat zien. Halverwege de jaren tachtig was ik actief voor de Anti Apartheidsbeweging, en dat was een ernstige zaak. We vergaderden, zetten acties op touw en vergaderden nog wat meer. Ik bezocht bijeenkomsten waar we N’kosi Sikelele Africa zongen, met een vuist in de lucht. Er waren echte Zuidafrikanen, jonge mannen die hadden gezien waarover ik alleen had gelezen. Ik had het gevoel dat ik ergens deel van uitmaakte, van iets groots, iets zuivers.
Op een zo'n bijeenkomst moest ik drie regels voorlezen voor publiek. Ik had weken niet geslapen van de zenuwen. Toen ik klaar was fluisterde de Zuid-Afrikaanse man die voor me had gesproken: ‘Goed gedaan!’ ‘Nee,’ zei ik, ‘jíj was goed.’ ‘Jij ook,’ zei hij. ‘Maar jij was beter,’ zei ik. Ik vond het ondraaglijk om hetzelfde compliment te moeten incasseren als hij. I’m not worthy. Mijn respect voor hem was eindeloos.
Na afloop van de bijeenkomst werd er gedanst. De man kwam heel dicht naast me zitten en zei dat ik op Madonna leek. Ik lachte naar hem, en bleef dat doen, ook toen hij zijn hand op mijn been legde.

woensdag 11 december 2013

Zon op

Ik stond voor het raam met een kop thee in mijn hand en zag de zon opkomen. Prachtig deed hij dat, in rode en oranje banen. Ik dacht: daar ben ik voor op bergen geklommen, op uitkijktorens en piramides. Je kunt net zo goed thuisblijven. Mijn hoofd was zwaar van de slaap. Ik had de hele nacht liggen piekeren over geld. Maar dit is in elk geval gratis, zei ik tegen mezelf. Daarna hoopte ik te worden overvallen door een Zen-achtig geluksgevoel, maar dat bleef uit. Het is moeilijk Zen te zien als je vlekken voor je ogen hebt van paniek. Buiten kwam de ochtendspits op gang. Rijen autootjes met mensen die elke morgen naar hun werk gingen, elke avond weer thuiskwamen, en elke maand geld op hun rekening gestort kregen. Ik was jaloers op de vanzelfsprekendheid ervan. Voor niets gaat de zon op. Vroeger dacht ik dat dat betekende: zonder reden, voor niemand. Vandaag weet ik beter, maar de betekenis blijft hetzelfde.


donderdag 5 december 2013

Gino

In de Van Baerlestraat brandde de feestverlichting en het wegdek glom van de regen. Het was typisch sinterklaasweer. Voor me fietste een vrouw in regenpak, aan haar bagagedrager zaten een paar stevige fietstassen. Ze was van middelbare leeftijd en op alles voorbereid. Bij het oude conservatorium stopte ze voor het stoplicht. Ik stopte achter haar. Op de stoep stond een neger te schreeuwen. Hij had een bierflesje in zijn hand.
Ik herkende hem onmiddellijk. Het was Gino. Ruim twintig jaar geleden leerde ik hem kennen, een zachtaardige jongen met een lieve glimlach en stemmen in zijn hoofd. Maar daar werd hij voor behandeld. Soms moest Gino een poosje worden opgenomen. Dan hadden de stemmen hem rare dingen laten doen.
Nu stond hij hier met een bierfles te zwaaien. Toen zag hij de vrouw in het regenpak. Zwalkend liep hij op haar af. ‘Moest jij niet binnen blijven?’ schreeuwde hij. Wat hadden ze nou gezegd? Jij zou binnen blijven!’
De vrouw gaf geen krimp, ze bleef recht voor zich uit kijken. Gino ging door met schreeuwen. Hij maaide wild met zijn armen. Straks zou zijn blik naar mij glijden. Ik keek strak naar het stoplicht. Er was twintig jaar verstreken. Ik was veranderd. Maar dat was hij ook, en ik herkende hem ook meteen.
Eindelijk sprong het stoplicht op groen. We stapten op en reden verder. Gino was gestopt met schreeuwen. Ik keek niet meer achterom.

woensdag 4 december 2013

Kaping

Ik heb lange tijd gedacht dat de treinkaping bij De Punt drie dagen had geduurd. In mijn herinnering was het drie weken, maar ik was nog klein, dus, dacht ik, zal het in werkelijkheid wel drie dagen zijn geweest.
Maar het was drie weken. Elke avond zaten we aan de tv gekluisterd. We hadden alleen het 8 uur Journaal, dat toen nog het gewoon Het Journaal heette. Niet eens het NOS Journaal, want er waren maar twee zenders en één Journaal, elke avond om 8 uur. Iedereen keek. Iedereen had het erover. We waren niet perse tegen de kapers, ze kwamen op voor de rechten van hun ouders en grootouders. We noemden ze geen kapers, we noemden ze Zuid-Molukse jongeren. Ze zagen eruit als rocksterren.

In de Paasvakantie gingen we met het gezin een weekje naar bungalowpark Ermerzand in Drenthe. Op een dag reden we langs de trein. Dat wil zeggen, langs het weiland dat grensde aan het weiland waarachter de spoorrails lag. Langs de kant zaten persfotografen met camera's op statieven met enorme telelenzen. Ze zaten op campingstoelen, als hengelaars langs de waterkant. We mochten door een lens kijken en zagen de trein, trillend in de verte. Daar zaten ze, de Zuid-Molukkers en de reizigers. Ik voelde een vreemd verlangen daar te zijn, tussen die mensen in de trein, samen met ze te eten, te praten, te slapen. Om ze te begrijpen.

zondag 1 december 2013

Graat

Het liep al tegen middernacht toen ik trek kreeg in iets hartigs, de koelkast opentrok en de makreel zag liggen. Ik knipte de zak open, wroette met mijn vingers in de vis en haalde er een groot stuk uit dat ik in zijn geheel in mijn mond stak. Ik viste er twee grote graten uit, de rest slikte ik door. Toen voelde ik een steek. Er zat een graat in mijn keel. Ik nam een grote slok wijn, maar de graat bleef zitten waar hij zat. Ik dronk een glas water, en toen nog een. Het hielp niks. Misschien moest hij naar boven, niet naar beneden. Ik hoestte wat, wreef over mijn keel, hield mijn hoofd ondersteboven, maar de graat bleef zitten waar hij zat. En hij prikte, gemeen.

Opeens was het alsof er een deurtje in mijn hoofd openging en er een stoet vergelijkbare gevallen uit denderde. Mijn hele leven trok aan me voorbij, een leven van kleine ongelukjes met groot leed. De grote, lange splinter die zich met geen mogelijkheid uit mijn pink liet verwijderen. De afgebroken tandenstoker tussen mijn kiezen. De glasscherf in mijn voetzool. De kraal in mijn neus. Ik dacht aan die ochtend dat ik wakker was geworden met jeukende bultjes over mijn hele lijf. Met een dichtgeplakt oog.
En altijd was het weekend als het gebeurde, Hemelvaartsdag, Koninginnedag en vaak ook nog ‘s avonds laat. Geen dokter die dienst had, geen drogist of apotheek die open was.

Ik googlede ‘visgraat in mijn keel’. Het leverde krankzinnig veel hits op. Ergens stelde dat me gerust. Zo dom was het dus niet. Toen las ik de reacties, en die stelden minder gerust. Pincet en zaklamp. Bloed. Dokter. KNO-arts. Hoewel je ook kon proberen grote hoeveelheden ontbijtkoek te eten zonder kauwen.
Ik had geen ontbijtkoek in huis. Wel beschuit. Ik at drie droge beschuiten en de graat bewoog geen millimeter van zijn plaats.

Ik overwoog te doen wat ik altijd doe als ik iets voor iets sta dat te groot voor me is: naar bed gaan en mijn ogen sluiten in de hoop dat het probleem zichzelf de volgende ochtend heeft opgelost. Alleen: zou ik wel in slaap kunnen vallen? Bij elke slikbeweging voelde ik de graat prikken. En zo’n graat gaat natuurlijk zwerven. Voor je het weet doorboort hij in je slaap je slokdarm. Of gaat hij overdwars in de je luchtpijp liggen, zodat je de volgende ochtend niet eens meer wakker kunt worden.

Ik googlede verder. Pindakaas, las ik. Ik doorzocht de keuken op pindakaas, en andere dikke, vette smurrie. Het enige dat ik vond was de makreel. Vet, en dikke smurrie. Ik pakte een stuk, controleerde het grondig op graten en stak het in mijn mond. Slikte zonder te kauwen. Ik slikte nog een paar keer om het zeker te weten. Het prikte niet meer. De vis had zijn eigen graat mee naar beneden genomen. Op een of andere manier vond ik dat wel zo logisch.