maandag 29 april 2013

De gang van zaken

In de lift bieden mannen van divers allooi hun diensten aan. Op de houten panelen die zijn aangebracht om de wanden te beschermen hebben ze hun 06-nummer achtergelaten, gevolgd door hun specialiteiten. Stucwerk. Schilderwerk. Tegelzetter. Elektricien.

‘Marjolein?’ zegt een man in een overall, als ik de lift instap, ‘Marjolein van drie hoog?’
‘Nee, Marieke. Van vier hoog.’
‘O, ik dacht…’ Hij knikt naar de rollen behang die uit mijn tas steken. ‘Ik ben behanger.’

De lift is regelmatig stuk door alle wasmachines, vrieskisten en waterbedden die er in en uit worden geschoven. Maar iedereen blijft lachen, ook de buurvrouw van acht hoog die ik ’s avonds beneden in de hal tref.

We horen elkaar meer dan dat we elkaar zien. We kloppen, grommen, kreunen, gillen. Maar elke keer als ik naar buiten stap is de gang leeg.

Regelmatig gaat de bel en wordt er iets onverstaanbaars door de hallofoon geroepen. Dan roep ik iets terug waarvan ik weet dat het ook niet wordt verstaan, want buiten voor de ingang wordt geheid.

’s Morgens komen de pakketjes. Sommige bezorgers komen naar boven, anderen blijven beneden op je staan wachten. Het is onduidelijk wie wat doet. Soms tref ik beneden een lege hal aan en bij terugkomst een pakket voor mijn deur, daar achtergelaten door een spookbezorger. Andere keren ligt er niks. Er zijn al vele pakketten onbezorgbaar retour gegaan, vermoed ik.

Buiten voor de deur ligt een enorme berg afval. Dozen, resten laminaat, lege latexemmers en verpakkingsmaterialen. Niemand weet wanneer het wordt opgehaald en door wie. Elke dag groeit de berg. We slippen langzaam dicht.

Vandaag is op een van de houten panelen in de lift gekalkt:
Escort: 0621112226 of 0629736372.

vrijdag 26 april 2013

Routeplanner

Voor het eerst fiets ik ’s avonds laat terug naar mijn nieuwe huis. Het is een lang stuk, maar boven mijn huis hangt een dikke volle maan, dus verdwalen is onmogelijk.
Ik heb voorgelezen, twee boeken verkocht, bekenden gezien, het was alsof ik terugkwam van een lange reis. Nu moet ik terug, de halve stad door, van West naar Oost. Ik fiets de Bilderdijkstraat af, langs het huis van een vriend, die daar vrijwel nooit meer zit, verder door de Constantijn Huygensstraat naar het Museumplein met het zwembad waar ik al weken niet ben geweest, langs het Concertgebouw, waar ik soms met mijn uitgever lunch, nog verder, de hele Ceintuurbaan af. Het is één lange weg, een lange weg met stoplichten, en heel veel verkeer. Dat verbaast me. Ik dacht dat het alleen in de binnenstad druk was ’s avonds laat. Ik sluit aan bij een sliert fietsers die niet weten dat dit mijn eerste keer is. Ik zie aan hen wanneer het fietspad een bocht maakt of een kuil vertoont. Dat is handig. Soms heb je leiders nodig.

Op de Van Baerlestraat word ik bijna geramd door twee bakfietsvaders – dat is toch echt geen gezicht, wil ik tegen ze zeggen, dat je overdag, als je de kinderen naar school moet brengen, op zo’n ding fietst begrijp ik, maar ’s avonds, als je met je beste vriend naar de film gaat?
Bij de bibliotheek op het Roelof Hartplein denk ik aan Jan Arends, die daar naar beneden sprong, of alleen maar woonde, en elders naar beneden sprong. Ik denk er alleen aan omdat ik het er een paar dagen eerder over heb gehad met mensen van de uitgeverij. Uit mezelf zou ik nu niet op zo’n gedachte zijn gekomen.

Ik ben inmiddels bij de brug over de Amstel aanbeland. Na de brug moet ik rechtsaf. Als ik linksaf sla kom ik alsnog bij mijn oude huis uit. Langs Carré, de Amstel volgen tot aan de Munt. Ik voel niet eens het kleinste beetje aandrang om linksaf te slaan, niks geen ingesleten patronen. Toen mijn grote ex en ik uit elkaar gingen verhuisde ik naar de andere kant van het spoor, de slechte kant. Voortaan moest ik linksaf waar ik altijd rechtsaf was gegaan. Dat voelde nog zeker een jaar onnatuurlijk, alsof ik van huis wég reed in plaats van ernaar toe. Nu heb ik dat niet, niet eens een beetje. Zelfs de macht der gewoonte is verhuisd.

Ik fiets nu evenwijdig aan de Amstel. Het is een zwoele avond en ik kan het water ruiken. De Amstel is nooit ver weggeweest, ik woon er mijn hele leven al in de buurt. Ik ben geboren in Amstelveen. Daar ging mijn verhaal van vanavond over, over mijn afkomst, mijn vader die vader werd en mijn oom die op dat moment een rookbom fabriceerde voor het huwelijk van Beatrix en Claus.
Rembrandttoren. Ik begin moe te worden. Er zitten een verhuizing en twee glazen wijn in mijn benen. In mijn andere huis had ik nu al op de bank gezeten. Nu moet ik nog een brug over. Die brug valt niet mee, maar daarna gaat het onverwacht licht. Ik zie lichtjes achter de ramen van de buren, ik zie de grote lampen in de hal, en ik denk wat ik al drie dagen denk, ik denk: dit is een huis waar ik zou willen wonen.
Ik zet mijn fiets neer, ga naar binnen en kom thuis.


woensdag 24 april 2013

Over

De overbuurvrouw die ik alleen ken van achter het raam heeft een kaartje in mijn bus geduwd. Veel geluk in je nieuwe woning. De nieuwe patatbakker, die ik nog nauwelijks heb gesproken zegt: ‘Ah, je komt toch nog wel eens langs voor een patatje?’ en de Turkse kleermaker zegt: ‘Jij was altijd goede buurman.’
Maar ik trek de deur achter me dicht en kijk niet meer om. Tot ik in mijn nieuwe woning sta, omringd door kerstpakketdozen (heel goed geschikt voor boeken) en een van de verhuizers zegt: ‘O jee, we zijn de koelkast vergeten.’ Dan zit ik binnen een seconde weer in het oude huis, bij de koelkast die eenzaam is achtergebleven.
‘Gaat u mee, of zullen we even alleen gaan?’ vragen de verhuizers.
Ik geef ze de sleutels. ‘Ga maar alleen.’
Voor geen goud ga ik terug. Ik ben bang dat het oude huis dan zijn klauwen in me zet en nooit meer loslaat.

‘Het ergste is achter de rug,’ zegt iemand die dag tegen me.
Ik zit tussen de dozen, kan niks vinden, er ontbreken vitale onderdelen van afbouwmeubels, ik durf de inductiekookplaat niet aan te sluiten uit angst voor doorbranden en na uren klooien is er nog steeds geen internet, geen telefoon, geen tv. O, en de verhuizers zijn vergeten mijn oude-huissleutels terug te geven.
Een vriendin zegt: ‘Het is ook emotioneel.’

De afgelopen weken waren een feestje. Een feestje op speed, dat wel, maar een feestje. Alles ging vanzelf, ik had alleen maar meewind. Het enige moment van lichte wanhoop was toen mijn vloer arriveerde, negen loeigrote en loodzware multiplex platen, die nét niet in de lift pasten en stuk voor stuk over de trap naar vier hoog moesten worden gedragen. Door ons, want de houthandel had ze buiten voor de deur achtergelaten. Maar zelfs op dat moment wist ik al: het is net als op reis, je maakt zoveel mee dat iets groots de volgende dag al het formaat heeft van een mier.

Ik heb vandaag een supermarkt gevonden. Het was een kwartier fietsen, maar ze hadden er alles wat ik wilde. De poes holt het hele huis door en zit alweer bovenop kasten achter haar eigen staart aan. Vanmorgen werd ik pas om half acht wakker.
We zijn over.

zaterdag 20 april 2013

Zaterdagochtend

Op de ochtend voor mijn verhuizing, nog vrij vroeg, klonk er buiten gekrijs. Ik bleef er een poosje naar liggen luisteren. Toen het maar niet stopte stapte ik uit bed en liep naar de woonkamer. Ik had de gordijnen niet gesloten de vorige avond, de overburen hingen uit het raam en grijnsden naar hun naakte buurvrouw.
Ik liep terug naar de slaapkamer, trok wat aan en keek uit het raam. Er was niks te zien. Ik had het raam kunnen openschuiven en de overburen kunnen vragen wat er aan de hand was, maar zoiets is niet makkelijk als ze je net naakt hebben gezien. Het gekrijs ging door. Af en toe ving ik een woord Engels op.
Na een poosje arriveerde er een politiemotor. Vrijwel tegelijkertijd kwamen twee agenten zonder jas vanaf de andere kant aanlopen. Dat is Nederland, agenten zonder jas. Maar dat hoor je dan weer niet in het Koningslied.
De deur van de huis aan de overkant stond inmiddels open. Op driehoog zit een illegaal hotel. Er zitten er meer hier in de straat. Het mag niet, maar blijft gewoon bestaan. Ook dat zit niet in het Koningslied.
De agenten gingen naar binnen. Vanuit het trapgat klonk nu een vreselijk gegil. Er ging iemand dood, dat kon niet anders. De overburen hingen met hun bovenlijf uit het raam, zo ver mogelijk, en probeerde in hun eigen trapgat te kijken.
De agenten verschenen onderaan de trap met een vrouw. ‘That hurts,’ riep ze met een klagerig kinderstemmetje.
Zo te horen was ze er vreselijk aan toe.
Om buiten te komen moest ze een steil trapje af van vier treden. ‘Sit,’ zei de ene agent.
Ze ging braaf zitten. Ze was blond en dik en droeg een hemdje met spaghettibandjes die waren afgezakt. De agent pakte haar ene voet en plaatste die op het bovenste treetje. ‘Now you. Next step.’ Ze had blote voeten.
‘I'm not a three year old,’ zei de vrouw klagerig. Ik zag nu pas dat ze haar handen achter haar rug zaten.
Op haar billen daalde ze het trapje af. Eenmaal op de grond werd ze naar de arrestatiewagen geleid.
‘Zaterdagochtend,’ zeiden de agenten lacherig tegen elkaar toen ze afscheid namen.

donderdag 11 april 2013

Ikea

Er zijn geen Zweedse balletjes meer.
‘Daar zat paardenvlees in hè,’ zegt mijn vriendin.
We pakken een broodje zalm, een flesje jus. Het is twaalf uur. Ik ben doodmoe. Al die mensen, al die dingen, al die prijzen. Ik mis een filter in mijn hoofd.
‘Daarom ben jij een goeie schrijver, omdat jij al die prikkels oppikt,’ zegt de vriendin.
‘Heb jij dat niet dan?’
Ze schudt haar hoofd. ‘Ik heb geen fantasie.’
Dan wijst ze naar plafondlamp in mijn mandje. ‘Ga je die zelf ophangen?’
‘Ja, dat is helemaal niet moeilijk.’
‘Heb je het wel eens gedaan?’
‘Dat niet, maar ik weet hoe het moet.’
‘Als je maar niet verkoolt.’
‘Wat?’
‘De man van een vriendin van me is verkoold. Hij stond de heg te knippen en knipte toen een elektriciteitsdraad doormidden. Mijn vriendin kwam thuis en kon hem nergens vinden. Toen ze de tuin inliep lag hij daar, helemaal zwart.’
‘Als vlees van de barbecue?’
Ze knikt.
‘Ik kan er ook iemand voor vragen,’ zeg ik.

maandag 1 april 2013

Trein

Ik zag weer een documentaire. Ditmaal over een stel indiefolkbands waaronder Mumford & Sons en Edward Sharpe and the Magnetic Zero’s (van dat gezellige Ikea-nummer Home), die samen een treinreis maakten. De reis voerde langs Amerikaanse steden, waar werd opgetreden op festivals, maar dat was niet het hoofddoel van de reis. Het doel was de reis. In elke wagon gebeurde wel iets, er werd gejamd, er werden nummers geschreven. Er was bewondering, verwantschap. Intussen trokken buiten steden, bergen en woestijnen voorbij. Het zag er allemaal ontzettend gezellig uit. Als iets waar je bij wilde horen.

Ik probeerde het te vertalen naar schrijvers, hoe het zou zijn om met een grote groep collega’s in een trein door Europa zou reizen, iedereen werkend aan verhalen of gedichten. Ik kon zo een aantal schrijvers bedenken met wie ik dat heel erg geweldig leuk en gezellig zou vinden.
Maar toen sloeg het beeld om. Ik zag voor me hoe er tot diep in de nacht zou worden gedronken en geschreeuwd, terwijl ik alleen maar wilde slapen. Hoe ik na de eerste slapeloze nacht een migraineaanval van heb ik jou daar zou krijgen, en hoe er dan in die hele trein geen stil plekje te vinden zou zijn. Ik zag voor me hoe de anderen groepjes vormden en ik werd buitengesloten. Ik zag hoe er projecten werden gesmeed waar ik niet voor werd gevraagd. En al die tijd zou ik geen letter schrijven. Behalve in mijn dagboek waarin ik tot in de kleinste details zou noteren hoe eenzaam en ellendig ik me voelde. En daar kon ik moeilijk uit gaan voor lezen op al die literaire festivals die we aandeden.

De documentaire Big Easy Express is nog te zien op Holland Doc.