donderdag 28 maart 2013

Onecht

Ik zag een documentaire over een man die tien jaar had vastgezeten voor de moord op zijn vrouw, die hij zei niet te hebben gepleegd. Maar dat zeggen er wel meer. Deze man geloofde ik echter onmiddellijk. Het was een keurige blanke man van middelbare leeftijd met vijf keurige volwassen kinderen, waarvan er twee niet van hem waren, maar door hem in huis genomen nadat hun ouders waren overleden. Hij had een liefdevol huwelijk gehad. Op een avond, na een paar glazen wijn, was zijn vrouw van de trap gevallen en overleden. Maar het OM geloofde niet dat het een ongeluk was en pakte de man op. Een corrupte laborant knoeide met onderzoeksresultaten, en de keurige man werd tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Het was het klassieke verhaal van onrecht, van een onschuldig man die door een samenloop van omstandigheden in de gevangenis belandt. Gekmakend.

De vijf kinderen, echte en onechte, kozen zonder reserves zijn kant, op één na: de jongste dochter. Ik hield van mijn moeder, zei ze. En ze zei dat ze er naar van werd als ze bedacht dat 'die man' al die jaren bij haar in huis had gewoond. Ze wist zeker dat haar vader een moordenaar was.

De overige vier kinderen wisten niet zeker dat hun vader géén moordenaar was – dat konden ze niet weten – maar zeiden: Ik vertrouw hem, hij hield van mijn moeder, als hij zegt dat hij haar niet heeft vermoord, geloof ik hem.

De fanatiekste pleitbezorgers van zijn onschuld waren de twee onechte dochters. Niks van wat ze tijdens de rechtszaak hadden gehoord had hun een ander beeld van hun vader gegeven. Ook niet de onthulling dat hij regelmatig seks had met manlijke hoeren, en de confrontatie met een breedgeschouderde prostitué die onder ede verklaarde een afspraak met hun stiefvader te hebben gemaakt voor anale seks. Ook niet het voornemen van het OM om het lijk van hun echte moeder (die zeventien jaar eerder aan een hersenbloeding was gestorven) op te graven omdat ze het vermoeden had dat de man ook haar had vermoord.
Het vertrouwen van de aangenomen dochters in hun stiefvader werd tot het uiterste gerekt, maar knapte niet.
Dat was mooi, maar ook wonderlijk. Misschien konden ze het zich simpelweg niet permitteren om vier ouders te verliezen en waren ze vastbesloten die ene die ze nog hadden te behouden, koste wat kost.
‘Familie is sowieso iets ingewikkelds voor ons,’ zei een hen op een gegeven moment.
Misschien maakte het voor hun niet eens uit of hun stiefvader het wel of niet had gedaan, ze hadden besloten hem te vertrouwen, en dat was dat.
Het gaf een mooi beeld van menselijke verhoudingen, van liefde en vertrouwen. Maar ook van familie.

De documentaire, The staircase 2, is nog te zien op Holland.doc

dinsdag 26 maart 2013

Hoeren

Ik sta in de startblokken, ik ben er helemaal klaar voor. Ik zoek uit, pak in en gooi weg wat weg kan. Ik zet ouwe troep op Marktplaats en in de Weggeefhoek. Ik bezoek kringloopwinkels. Ik zoek een verhuizer. Ik vergelijk prijzen van vloeren. Ik schrijf me in bij een klusforum onder de naam ‘Joop’. Ik koop een bank, ik tel mijn geld. Ik maak lijstjes.
Ik zeg mijn huur op.
'Binnen nu en twee weken hoort u wanneer de woning wordt opgeleverd,' had de vrouw van de woningstichting gezegd. 'Als u na drie weken nog niks heeft gehoord, moet u maar even bellen.'
We zijn inmiddels vijf weken verder. Ik heb een medische ingreep uitgesteld. Een opdrachtgever met een heel grote klus laten weten dat ik nog niet kan beginnen. Ik wacht. Op een brief, een telefoontje. Als de brievenbus kleppert, hol ik naar beneden. Als ik ben gebeld door een onbekend nummer, bel ik terug. Ik ga zwemmen en denk: als de computer me kluisnummer 71 toewijst, ligt er bij thuiskomst een brief. 71 is mijn nieuwe huisnummer. Ik krijg kluis 23 toegewezen.
Ik sta in de startblokken en mijn spieren beginnen te verkrampen. Alle voorbereidingen zijn getroffen. Ik heb soep ingevroren. De plattegrond ingekleurd. Dozen opengemaakt omdat er spullen in zaten die ik toch nog nodig bleek te hebben. Er moet alleen nog één ding gebeuren. In de berging staat een oude computer die weg kan, maar nog vol mail zit die ik wil bewaren. Ze staan in een emailaccount dat niet meer in gebruik is. Offline kan ik ze nog lezen, maar meer dan dat ook niet. Ooit ben ik begonnen ze stuk voor stuk te kopiëren naar een floppy. Maar het zijn er nogal veel, en ik haakte af, en nu kan ik zelfs die floppy niet meer lezen. Er bestaan vast snellere, betere manieren om mail te kopiëren, alleen ik ken ze niet. Nog steeds niet. Maar de mailtjes zijn te mooi om weg te gooien. Ik besluit ze stuk voor stuk te fotograferen. Het zijn er 464. Allemaal van één afzender. De meeste bestaan maar uit een of twee regels. Zoals deze:
Hoeren zijn het.
Ik hou van je.

zaterdag 23 maart 2013

Boekennacht

Het was Boekennacht op ’t Spui, en ook in het nieuwe NRC-gebouw. In een glazen ruimte aan de Nes werden Kristien Hemmerechts, Peter Terrin en Griet op de Beeck geïnterviewd over de verschillen tussen Nederland en België. Dat Vlamingen beter Nederlands spraken en schreven, zei de interviewer. Dat Nederlanders juist losser met taal omgaan, vond Kristien Hemmerechts.
Het was moeilijk mijn aandacht erbij te houden. Ik zat aan de raamkant, en het was druk in de steeg. Maar niet gewoon druk. Alle mannen die voorbij liepen waren uitzonderlijk knap. Of ze nu alleen liepen of met z’n tweeën of in een groep: knap, knap, knap. Misschien was het de belichting, of de kou die iets deed met hun wangen, hun ogen.
Maar ook de vrouwen waren beeldschoon. Het was op z'n minst opvallend te noemen. Ik loop regelmatig door deze steeg en dan zie ik nooit knappe mensen.
Gelukkig kwam er toen een hele stoet lelijke mensen voorbij. Extreem lelijk waren ze. Er kwam een verwilderd type aan die druk naar ons, de mensen achter het glas, ging staan gebaren. Ik zag het vanuit mijn ooghoeken. Niet kijken, dacht ik, dan komt hij hierheen. Hij kwam alsnog. Vlak naast me ging hij op het raam staan bonken. Kristien Hemmerechts onderbrak haar betoog en zei: ‘Een fan.’ De fan, hij was gezien, het was niet onopgemerkt gebleven, droop af en maakte plaats voor nieuwe mensen. Er kwamen twee prachtig uitgelichte politiepaarden voorbij en een paar maal reed er een glanzend zwarte taxi de steeg door, stapvoets achteruit, alsof hij een kunstje opvoerde. Ik zag Lena Dunham langs komen hollen, met een gek gebreid mutsje op. Mijn verlangen om naar buiten te gaan, achter de mensen aan, werd steeds groter, ondanks dat ik wist dat het buiten bitter koud was. De hele tijd zong door mijn hoofd: The hills are alive with the sound of music. Dat kwam waarschijnlijk doordat het draaiorgel bij mij in de straat dat ’s middags had gespeeld.
De interviewer en de Vlamingen hadden het inmiddels over schrijven over ouders versus schrijven over kinderen. Griet op de Beeck zei dat ze zich niet verantwoordelijk voelde voor haar familie, niet meer, ze schreef gewoon over ze. Ja, het eerste kistfeestje na het uitkomen van haar boek was heel onaangenaam geweest, en er zouden nog wel meer onaangename kistfeestjes komen.
Kistfeestje, dacht ik. In België noemen ze een begrafenis een kistfeestje.
‘Mooi,’ fluisterde ik tegen degene die naast me zat, ‘kistfeestje.’
Die keek me bevreemd aan. ‘Kérstfeestje.’

donderdag 21 maart 2013

Koolhydraten

Ik kan niet stoppen met eten. Brood, beschuit, koekjes, ontbijtkoek. Ik eet de hele dag door. Koolhydraten vooral. Het is alsof mijn lichaam een energievoorraad wil aanleggen voor de tijd die komen gaat. De tijd van handen uit de mouwen, van aanpakken, sjouwen en spieren gebruiken waarvan je het bestaan niet wist.
Normaliter zit ik tien uur per dag op een bureaustoel naar een beeldscherm te staren. Daar heb je niet veel energie voor nodig. Dat kun je op een appel en een cracker.
Maar een verhuizing red je daar niet mee. Kijk maar naar bouwvakkers, wat die verstouwen. Dus bouw ik een vetlaag op. Dat lijkt me heel verstandig om te doen.
Tenzij ik iets anders aan het opbouwen ben. Een vesting om me achter te verschuilen. Zoals ik altijd doe als ik bang ben.
Dat kan, maar we gaan er niet vanuit.

woensdag 20 maart 2013

Stroop

Mijn oma zou die ochtend op bezoek komen en mijn moeder had stroopwafels op een schaal in de kamer gelegd. Ik was die dag twee geworden en had nog nooit zoiets moois gezien als het ruitpatroon op een stroopwafel. Ik stak mijn hand uit, wilde het aanraken. Op dat moment kreeg ik een tik op mijn vingers van mijn moeder. Ik begreep er niks van.

In mijn gedachten is dit mijn eerste herinnering. Herinneringen zijn onbetrouwbare dingen, ze veranderen constant van vorm, dus dat zal voor deze herinnering ook wel gelden. Misschien is het niet eens een herinnering. Feit is dat ik een foto bezit van mezelf op mijn tweede verjaardag. Op de achtergrond, naast de cadeautjes die ik had gekregen, waaronder een zitje voor op de fiets, is nog net een stukje van een schaal stroopwafels zichtbaar.

Mijn zusje en ik haalden vroeger na schooltijd vaak stroopwafels bij de Vivo. Dan kwam mijn zusje naar mijn kamer, of ik ging naar haar kamer, we telden de benodigde dubbeltjes en kwartjes uit en dan sprong zij op de fiets naar het winkelcentrum. Ik bleef zitten wachten tot ze terug was, en dat wachten duurde heel lang. Ik zat op de rand van mijn bed en probeerde aan andere dingen te denken, zodat de tijd sneller zou gaan, maar dat lukte nooit.
Ze kwam terug met twee zakjes stroopwafels, een voor haar en een voor mij, die we allebei op onze eigen kamer op aten. Het hele pak achter elkaar. Ik heb haar nooit een stroopwafel zien eten, ook niet als ik onverwacht haar kamerdeur opendeed. We mochten niet snoepen thuis.
Tegen de tijd dat we aan tafel gingen was ik een beetje misselijk, en ik vermoed zij ook, maar we aten stug ons bord leeg.
Regelmatig kwam het voor dat mijn moeder de lege verpakking van de stroopwafels in mijn prullenbak vond en op mijn bureau legde met een briefje erbij waarop iets stond als: Zo raak je die dikke kont nooit kwijt. Mijn moeder had een afkeer van dikke mensen.
Voor zover ik wist is mijn zusje nooit betrapt, maar mijn zusje was dun, dat maakte misschien het verschil.

vrijdag 15 maart 2013

Kaart

‘Ga nou toch,’ zegt een vriendin die ik bel over het Gispen bankje dat ik heb gekocht, ‘ik vind er niks aan als jij er niet bent.’
‘Maar ik heb geen kaartje.’
‘Ze bellen nog wel, dat ging vorig jaar toch ook zo? Toen kreeg je op de dag zelf pas een kaartje.’
Ik herinner me vorig jaar, het zenuwslopende wachten, het manisch rondmailen. En toen het telefoontje. De euforie.
‘Ik wil niet,’ zeg ik, ‘ik ben alleen maar bezig met die verhuizing, ik ga elke avond om tien uur naar bed, ik sla wel een jaartje over.’
Ik zeg het al weken tegen iedereen die ik spreek, maar opeens vraag ik me af of ik het ook tegen mijn uitgever heb gezegd. Ik had hem een paar dagen geleden aan de telefoon, hij weet van mijn verhuizing, misschien heeft hij zelf zijn conclusies getrokken.
Maar misschien ook niet. Misschien belt hij nog in de loop van de dag, en dan moet ik nee zeggen. Nee, ik hoef geen kaartje.
De afgelopen dagen probeerde ik me er een voorstelling van te maken. Het leek me makkelijk, leuk zelfs. Nee, ik hoef geen kaartje.
Maar vandaag is alles anders. Ik zie het opeens heel helder. Als ik nee zeg beland ik op een zwarte lijst en krijg ik nooit, nooit, nooit meer, voor zo lang als ik leef een boekenbalkaart.
(Maar iemand die de telefoon niet hoort omdat hij niet thuis is of de stofzuiger aan heeft staan of héél lang onder de douche staat kun je niks kwalijk nemen. Dat is overmacht.)

donderdag 14 maart 2013

Geluk

Eerst denk ik dat het van de poes is. Maar als ik voor de spiegel mijn haar naar achteren kam, zie ik dat ze van mij zijn: twee grijze haren die er vorige week nog niet zaten. Mijn eerste grijze haar komt in tweevoud.
Ik moet denken aan Leland Palmer in Twin Peaks die na de dood van zijn dochter Laura in één nacht grijs werd.
Een verhuizing is de op een na belangrijkste doodsoorzaak, zegt iemand tegen me.
Ik ben nog lang niet dood, ik merk aan alles dat ik leef. Ik word schoppend wakker ’s morgens. Ik voel de druk op mijn slapen, de spanning in mijn spieren. Tegen het einde van De Wereld Draait Door kan ik nauwelijks nog rechtop zitten. En ik heb nog niet eens de sleutel. Ik weet nog niet eens wanneer de woning wordt opgeleverd. Ergens in april. Het kan nog wel anderhalve maand duren. Laat ik nog maar niet alles inpakken, laat ik nog maar niet te veel kopen. ’s Nachts fluister ik mezelf bezweringen toe. Maak je niet druk, dit kun je. Jij kunt alles. Dat weet je nu toch wel? Verhuizen gebeurt vooral in je hoofd, weet ik nu. Vierentwintig uur per dag in je hoofd.
Het doet me denken aan de dag waarop ik hoorde dat mijn eerste boek zou worden uitgegeven. Ik wist van gekkigheid niet wat ik moest doen. Ik liep rondjes door mijn huis, pakte de telefoon op en legde hem weer neer, trok een fles open, maar liet hem staan – ik wist het gewoon niet. ’s Nachts lag ik wakker, te opgewonden om te kunnen slapen. Dit is het, dacht ik de hele tijd, dit is het. Uren later dacht ik het nog steeds, maar toen vond ik het niet leuk meer, toen wilde ik gewoon slapen. Het maakte me kwaad. Geluk zou gelukkig aan moeten voelen, dacht ik, en niet zo.

zaterdag 9 maart 2013

Onder

Het enige dat zich op ooghoogte bevindt zijn de hoofden van de andere mensen. Dus kijken we elkaar aan. Met grote ogen van inspanning. Soms lachen we even naar elkaar als iemand anders iets raars of uitsloverigs doet. Of we kijken van: moet dan nou?
We zeggen 'sorry' als we onder water per ongeluk contact maken, we kijken verontschuldigend achterom. Maar onder de douche ontwijken we elkaars blikken. Dan hebben we weer een lichaam, dan zijn we naakt.

donderdag 7 maart 2013

Frietsteeg

Net toen ik het niet meer verwachtte, sloeg de nostalgie toe. De zon begon te schijnen in de Frietsteeg. Sommige mensen denken dat de zon hier nooit doordringt, maar dat is niet waar. Op bepaalde momenten verlicht hij opeens een paar fietsen of laat hij de natte straat schitteren. Zomers dringt hij door alle zes mijn ramen. Ontsnappen is dan niet mogelijk.
Andere mensen denken dat ik last heb van een frietlucht. Daar kan ik duidelijk over zijn: er is geen frietlucht. Hoewel de mannen die de afgelopen maanden de etage boven mij renoveerden, vertelden dat toen ze de wanden eruit sloopten er een doordringende patatlucht opsteeg. Alsof die zich had verstopt tussen de muren, net als de muizen.
Ook die begin ik al te missen. In mijn nieuwe huis zitten vast geen muizen. Daar is het te nieuw, te goed geïsoleerd voor. Ik vraag me af hoe de poes dat gaat vinden. Die vangt er nu regelmatig een, en speelt er dan een poosje mee, uitzinnig van vreugde. Daarna vreet ze hem op. Of ze trekt alleen de ingewandjes eruit en laat de rest voor mij liggen. Hoe vertel ik haar dat ze nooit meer een muis zal vangen?
Ik heb één buur verteld dat ik wegging. Het was een inkoppertje. Ik kwam hem tegen op straat, hij zei: ‘Hee buurvrouw’ en ik zei: ‘Niet lang meer.’
De andere buren heb ik nog niks verteld. Iedereen kent elkaar in de Frietsteeg. Weggaan of thuiskomen is niet mogelijk zonder een praatje te maken met een van de buren. Aan het begin van de dag klinken buiten de stemmen van de frietbakker, de kroegbaas, de sieradenverkoopster en de kleermaker die elkaar groeten. Iedereen weet wie ik ben. Het is hier onmogelijk om drie weken dood in je woning te liggen. Dat moet in mijn nieuwe huis nog maar blijken.

maandag 4 maart 2013

Goed bedoeld

Ik moet van alles. Ik moet nu niet schrijven, ik moet me fulltime met mijn verhuizing bezig houden.
Ik moet nieuwe pannen kopen, want mijn oude pannen zijn niet magnetisch en dan kunnen ze niet op een inductiekookstel.
Ik moet er gewoon meteen intrekken, opknappen doe ik later wel.
Ik moet laminaat kopen op een speciaal adresje.
Ik moet er de tijd voor nemen, het niet allemaal in een maand willen doen.
Ik moet een nieuwe bank kopen.
Ik moet een grotere koelkast kopen.
Ik moet een Bosch wasmachine.

Ik zeg: maar ik heb mijn boek bijna af.
Ik zeg: mijn pannen zijn wel magnetisch. Ik heb het getest. Met een magneet.
Ik zeg: maar ik kan niet werken met troep om me heen.
Ik zeg: maar ik wil helemaal geen laminaat.
Ik zeg: ik vind mijn bank mooi.
Ik zeg: O.
Ik zeg: misschien
Ik zeg niks.
Ik zeg: MAAR IK WIL HET OP MIJN MANIER DOEN!

vrijdag 1 maart 2013

Huis

Eerst een huis. Dat is de titel van een roman die ik een paar weken terug las. De hoofdpersoon is een meisje dat van krot naar kraakpand verhuist en overal mooie huizen ziet die ze nooit zal bezitten. Als ik eenmaal een huis heb komt alles wel goed, denkt ze. Heel lang was ik dat meisje. Misschien ben ik het nog steeds. Ik geloof ook dat alles goed komt als ik eenmaal een huis heb.
De afgelopen tien jaar woonde ik in een trekkershut, in afwachting van iets beters. Alles in mijn leven paste zich eraan aan, leek het. Alles was van tijdelijke aard, niks was blijvend. Tien jaar is lang om zo te leven.

Deze week kreeg ik een huis. Dat wil zeggen, ik kreeg papieren, maar nog geen sleutel. Het huis is nog niet af. Maar ik wilde er meteen heen. Ik wilde kijken of ik niet genept was. Of me niet toch weer een trekkershut in de maag was gesplitst. De bezichtiging was al weer een tijdje geleden.

Ik ging niet alleen. We gingen met de auto en toen we de buurt naderden werd ik opeens heel zenuwachtig. Ik zei: ‘Het voelt alsof ik terugkom van een lange reis en nu in de taxi van Schiphol naar huis zit.’
De ander kende dat gevoel niet, hij zei: ‘Ben je dan bang dat je huis is afgebrand of dat de oude buurvrouw dood is?’
‘Nee,’ zei ik, ‘het is geen angst, het is een verlangen om thuis te komen.’
We reden de straat in die nog geen straat is, ik zag mijn nieuwe huis en dacht: alles komt goed. Eindelijk komt alles goed.