zondag 29 september 2013

Barneveld

Onderweg naar het station word ik aangesproken door een meisje dat vraagt waar de snelweg is. Ze draagt een bril en heeft puistjes op haar voorhoofd.
Ik vraag waar ze precies moet wezen bij de snelweg.
‘Ik moet naar België liften.’ Ze praat met een Vlaamse tongval.
Ik denk aan de Utrechtse Brug, aan liftbordjes met Breda, Antwerpen of Brussel erop. Aan stokbroden die uit rugzakken steken. Aan open gedraaide autoraampjes, aan wind die rukt aan haren.
Ik wijs haar hoe ze lopen moet en noem alle punten die ze onderweg zal passeren, tot en met de konijntjes die ze niet meer zal zien omdat ze tegen de tijd allang in België is. Ik rek tijd. Wacht! wil ik roepen. Ik ga met je mee! Ik heb kartonnen dozen thuis, ik heb een dikke stift!
Maar ik zeg niks en loop verder, richting station, waar ik melk koop voor in de koffie. Het plan was vandaag de hele dag te gaan werken.

Als ik met een pak melk in mijn tas terug naar huis loop, word ik aangeklampt door een vrouw op een fiets. Ik schat haar een jaar of tachtig. Op haar stuur zit een kaart in een houder. Ze vraagt me waar het Amsterdamse bos is.
‘O jee,’ zeg ik, ‘dat is nog wel een eindje.’
Ze blijft me aankijken. Haar ogen staan helder.
‘Die kant op,’ zeg ik, en ik wijs haar de richting waar ik het meisje op heb gestuurd.
‘Daar kom ik net vandaan,’ zegt ze.
‘Het is wel de kortste weg.’
Ze maakte geen aanstalten om te keren.
‘Maar u kunt ook rechtdoor, en dan bij de brug links en bij de kruising weer links, maar dat is wel een flink stuk om.’
‘Dat geeft niet,’ zegt ze, ‘ik kom uit Barneveld en de zon schijnt.’
Ik kijk haar na als ze wegfietst. Dan loop ik terug naar huis, langs het water, dat schittert en druk bevaren wordt, over een open stuk met opstuivend zand, tussen twee panden in aanbouw door, waar het vreemd genoeg altijd naar campinggas ruikt.
Thuis open ik mijn postvak. Er zit een vakantiekaart in, maar hij is niet voor mij bestemd.

donderdag 26 september 2013

Zwart

In het zakje Indische satésaus van de Toko zitten zwarte korrels. Er zitten ook bruine korrels in, van verschillende grootte, maar de zwarte heb ik geloof ik niet eerder gezien. Misschien zijn ze lichter dan de bruine korrels en daarom bovenop beland. Ze hebben in verhuisdozen gelegen, zijn door elkaar geschud in een verhuiswagen en daarna meerdere keren verplaatst.
Of het zijn…

Nee. Het zakje zat dichtgeplakt met plakband, geen muis die erin kon. Ik pak een droge korrel uit het zakje, ruik eraan, en leg hem op mijn tong. Hij is bros en smaakt naar niks. In elk geval niet naar poep. Ik leng het poeder aan met water, breng het aan de kook. De bruine korrels lossen langzaam op, de zwarte blijven bovenop drijven. Het zijn natuurlijk gedroogde kruiden. Zwarte peper, maanzaad, weet ik veel. Maanzaad? Ik steek een vinger in de pindasaus. Hij smaakt verrukkelijk. Ik pak een pak rijst uit de kast. Ook dat zit dichtgeplakt met plakband. Ik verwijder het plakband, open het pak, en dan het zakje dat erin zit. Een dikke laag zwarte korrels bedekt de rijst. Het is witte rijst, geen granenrijst. Ik kan geen enkel excuus bedenken.
Ik open alle aangebroken verpakkingen die uit mijn vorige huis zijn meegekomen. De suiker. Het zelfrijzend bakmeel. De pannenkoekenmix. De risottorijst. De maïzena. Grote hoeveelheden zwarte korrels.

Nadat mijn spullen in de verhuiswagen waren geladen, bleken er overal over de vloer van mijn oude huis sporen van muizenkeutels te lopen. Dikke zwarte lijnen waarmee ze hun looproutes hadden gemarkeerd. Muizen zijn volledig incontinent, zei de dame van de GGD die ik belde over de enorme aantallen muizen in mijn huis. Ook zei ze dat muizen door openingen van een paar millimeter konden. Maar dat leek me overdreven.

De satésaus borrelt. Het water loopt me in de mond. Zou je ziek worden van muizenkeutels? Ook als ze al maanden oud zijn, bros en verdroogd?
Ik zet het pannetje op het aanrecht en ga op een stoel zitten. Besluiteloos.

maandag 23 september 2013

Holly Hobbie

De hele avond dacht ik: ik moet hier iets over schrijven, dit is een onderwerp voor mijn blog. Maar iets origineels kon ik niet verzinnen. Kim van Kooten kwam op, las een stuk voor uit het eerste boek. Tja, dacht ik, en verder niks. Daarna kwam Jacob Derwig op, die een stuk voorlas uit het tweede boek, en het moet gezegd, hij las en zong mooi, maar verder had ik er niet echt iets over te zeggen. Behalve dan dat mannen geen broeken zouden moeten dragen waarvan ze voor- en achterzakken volproppen met portefeuille, telefoon, sleutelbossen, woordenboeken en pakken koffie, zoals mannen soms doen. Maar dat heeft niks met Donna te maken. Donna die me toch minstens één anekdote zou moeten kunnen opleveren.

Ze verscheen en profil, achter een verlicht scherm, alleen haar silhouet zichtbaar, en het was het silhouet van Holly Hobbie. Ook haar stem had iets kinderlijks. Ik vergat te luisteren naar wat ze voorlas. Toen kwam ze achter het scherm vandaan, een meisje in de jurk van haar moeder en de schoenen van haar vader. Een klein schilderijtje. Ze keek naar de grond toen ze werd toegesproken door de uitgever. Maar toen ze opkeek, de zaal in, zag ik Madonna. Een popster.

Ze werd geïnterviewd, en ik dacht: opletten, een grote schrijver aan het woord, nu komt je anekdote. Maar de enige anekdote die bleef hangen was dat ze met de hand schreef (waarna ze de hoogte van de stapel volgeschreven notebooks voor dit boek aangaf, een meter ongeveer), en dat ze de Overtoom een onheilspellende straat vond, waar iedereen natuurlijk hard om moest lachen. Net als om de Nederlandse woorden die ze probeerde uit te spreken. Draadjesvlees, haha. Ze wist trouwens nog steeds niet wat draadjesvlees was. Ze was vegetariër.

Op de borrel stond ze een paar meter bij ons vandaan, en als ik zeg een paar, bedoel ik twee, niet tien. Heel benaderbaar. Maar ik zou niet hebben geweten wat ik tegen haar moest zeggen. ‘Dag mevrouw Tartt, ik ben geloof ik de enige in Nederland die De kleine vriend destijds helemaal heeft uitgelezen, en wel in een week.’
Dat was leuk voor mij, maar vast niet bijzonder leuk voor haar om te horen.
Ik dacht aan de lezing van Bret Easton Ellis die ik ooit bezocht, met een vriend die hem na afloop een bijl overhandigde. Dat was nog eens een anekdote. Maar Donna Tartt overhandig je geen bijl. Dat slaat nergens op.

Na afloop fietste ik naar huis met twee andere schrijvers. Ze vertelden goeie anekdotes, maar ook die hadden allemaal niks met Donna te maken.

vrijdag 20 september 2013

Natte hond

De lange trage zomer is voorbij, er ligt een webredactieklus, het lesgeven is weer begonnen, op meerdere locaties dit keer, de agent is terug van zwangerschapsverlof, er moet een subsidieaanvraag worden geschreven, en dan mailt een journalist van een tijdschrift of ze me mag interviewen over mijn favoriete apps en gadgets, en ik denk: ik ben niet iemand van apps en gadgets, maar ik mail terug dat het goed is, leuk, alleen niet vandaag en ook niet morgen, en dan hoor ik niks meer. Er is een borrel ter opening van het nieuwe seizoen, of een borrel ter ere van de opening van het nieuwe seizoen, een borrel in elk geval. Het is koud en er is eten, maar het voorgerecht is gazpacho, en mijn handen zijn zo verkleumd dat ze alleen warme soep kunnen vasthouden. Er zijn verhalen, zoveel verhalen dat het later wordt en later, en als ik naar huis wil gaan regent het, wat zeg ik, het giet. Ik laat mijn fiets staan en loop naar de metro, beurtelings vooruit getrokken en teruggeduwd door mijn paraplu, totdat die het gevecht staakt, binnenstebuiten klapt en slap blijft hangen. Voor de metro-ingang is een rood rolluik dichtgetrokken, ik loop naar de volgende ingang, ook die ziet rood, ik vraag een bleke jongen met pupillen als speldenknoppen of hij weet waar de metro, en hoe en waarom niet, en hij zegt: bus. Hij zegt: aan de overkant komt een bus. Aan de overkant staan heel veel mensen in een veel te klein bushokje, en als de bus komt is die weliswaar verlengd, maar ook volgeladen en het ruikt er naar natte hond. Ik doe wat ik in Afrika deed als ik urenlang in een matatu zat, tussen twee paar dikke billen ingeklemd, ik tune uit, ik ben hier niet. De bus spuugt ons allemaal uit op het station, ik vind op de tast een metro, de deuren klappen open, dicht, open, dicht, alsof ze naar adem snakken, het is maar één halte, mijn paraplu is dood, ik klappertand een liedje.Thuis is alles nat, maar ik doe alleen mijn jas uit, drink thee met de muzikant, ben te moe om naar bed te gaan. De volgende ochtend haal ik mijn fiets op, maar hij staat er niet meer, hij staat ergens anders. Ik trap, trap, trap en vind de muzikant bij een loket waar ze hem een verklaring omtrent goed gedrag geven, dat wil zeggen, als justitie het goedkeurt, maar daar maken we geen grapjes over. We lopen naar het einde van de gang waar we een gesprek hebben met een cultuurmakelaar die zelf ook niet blij is met die titel, maar iedereen heet nu eenmaal makelaar hier. Hij vindt dat we een goed plan hebben, dat vinden we zelf ook, maar het is niet aan ons, het zijn de anderen die erover moeten beslissen. We drinken koffie en eten een tosti die gemaakt en geserveerd worden door mensen die we voorzichtig ‘verstandelijke beperkt’ noemen, ja, zo mag je dat noemen, toch? De tosti is lekker en de koffie valt bijna om als hij op tafel wordt gezet, maar toch net niet.
‘s Avonds is er feest, maar niet voor mij. Ik hang. Op de bank. Met een kloppende kop en een tranende neus.
Wanneer is het weer zomer?

dinsdag 17 september 2013

Chinees

De bel ging. Ik verwachtte geen bezoek. 'Hallo?' zei ik in de hallofoon (want daarom heet dat ding zo).
Een blikkige stem antwoordde: ‘Hondenbelasting.’
‘O,’ zei ik. ‘Eh, wat wilt u precies?’
Ik zag onmiddellijk een personage uit Donald Duck voor me, een kwaaie eend met een grote geldbuidel voor zijn borst.
‘Ik kom bij alle bewoners controleren of ze een hond hebben.’
Het klonk plausibel. Een nieuwe buurt met veel groen, nieuwe bewoners, de Amstel naast de deur, dan neem je een hond.
Ik keek naar beneden, naar de poes die om mijn benen draaide.
‘Ik heb geen hond,’ zei ik. Het klonk alsof ik loog.
‘Geen hond?’ vroeg de kwaaie eend.
Ik zweeg.
‘Marieke, ik ben het!’ klonk het, en toen pas herkende ik de stem als die van een goede vriend.
Ik lachte, veel te hard, riep dat ik dat heus wel had geweten, en drukte op de zoemer van de deur.
Drie, vier minuten had ik. Dan zou hij boven zijn, lachend naar binnen lopen. Drie, vier minuten om me een houding aan te meten, om te verhullen hoe dom ik me voelde. Omdat ik er wéér was ingestonken.
Hoe lang is een Chinees. Op een gegeven moment wist ik dat je gewoon ‘ja’ moest zeggen, maar waarom, daar had ik geen idee van. Je zei ‘ja’ om te voorkomen dat je werd uitgelachen.
Maar dat van die duim die uit een vuist steekt, dat dat niet je neus is, dat weet ik inmiddels.

zondag 8 september 2013

Dubbel

‘Ik kom je waarschuwen,’ zegt de tekenaar. Ik sta buiten, waar de rokers staan, de meesten van ons hebben voorgelezen, of moeten nog, het gaat de hele avond door, in meerdere zalen, verhaaltjes van twee minuten. Nauwelijks wat gehoord heb ik, alleen maar mensen gezien, ‘Hee hoi, hoe laat ben jij? O, dan kom ik kijken.’ Een reünie, een warm bad, en dan volgt er onverwacht een waarschuwing. Iets in de stem van de tekenaar alarmeert me inderdaad. Ik drink al de hele avond Spa, maar heb opeens behoefte aan wijn.
‘Wacht even,’ zeg ik, en ga binnen een glas halen. De tekenaar staat er nog als ik terugkom, ook dat alarmeert me.
‘Je weet toch die column van dingetje in de krant, waar ik de illustraties bij maak,’ zegt hij.
Ja, ik weet die column van dingetje. Die gaat over seks en drugs, en nog meer drugs en nog meer seks. Dat is het enige waar het over gaat. Als je ‘seks’ vervangt door ‘hardlopen’ en ‘drugs’ door ‘pindakaas,’ blijft er geen column over, heb ik eens tegen iemand gezegd.
Ik zeg het nu niet.
‘Jij zit erin maandag,’ zegt de tekenaar.
‘Ik zit erin maandag.’
‘Ja, als een van zeven erotische schrijfsters.’
Het eerste waaraan ik denk zijn de zeven dwergen. Wat zijn erotische schrijfsters?
‘Knappe schrijfsters die over seks schrijven,’ zegt de tekenaar.
Dat klinkt niet heel… erg. Niet iets om me voor te moeten waarschuwen. Behalve dan dat ik nauwelijks over seks schrijf. Eén boek, daarin heb ik over seks geschreven. Een paar seksscènes, meer niet. Een boek van een willekeurige mannelijke schrijver bevat al meer seks dan dat ene boek van mij. Maar goed. Als dat alles is.
‘Je wordt dubbel gepenetreerd.’
‘Wat?’
‘In die column. Vandaar dat ik dacht, ik zeg het vast, dan komt het maandag misschien niet zo hard binnen.’
Verkeerde woordkeuze, denk ik.
‘Maar ik heb je gespaard,’ zegt de tekenaar vertrouwelijk. ‘Ik heb jou niet getekend.’
‘O.’ zeg ik. ‘Nou, bedankt. Denk ik.’

zaterdag 7 september 2013

Steiger

We zijn de stad uit gereden, over de dijk naar het pittoreske dorp en daar de steiger afgelopen tot het uiterste puntje, waar je alleen nog water ziet. Er staan twee stoelen en een tafeltje, speciaal voor ons. Het is nog vroeg. We drinken koffie en kijken naar het water. Drie, wat zijn het, tjalken? varen loodrecht op ons af. Op de voorste staat een man te zwaaien en te schreeuwen, maar we verstaan niet wat hij zegt, en hebben geen zin ons er druk over te maken.
‘Nou, toen zei ik dus…’ zegt mijn vriendin.
‘Aye!’ klinkt het in de verte.
We kijken weer naar het water. De man op de boot maakt een wegwezengebaar naar ons.
‘Ga jij maar weg,’ schreeuwt mijn vriendin.
Vanuit het café komt een man de steiger op. ‘Is die boot van jullie?’ vraagt hij ons. Hij wijst op de luxe motorboot die voor ons aan de steiger ligt.
Mijn vriendin en ik kijken elkaar aan, blijkbaar zien we eruit alsof we de eigenaar van zo’n boot kunnen zijn. We schudden ons hoofd. De man vertrekt weer weg. Even later komt er een stel van middelbare leeftijd aan. Ze stappen aan boord en beginnen gehaast de touwen los te maken. Aan boord van de tjalken, die nu stilliggen, staat een stuk of twintig mensen roerloos toe te kijken.
‘VMBO’ers,’ zegt de man van het café tegen ons.
‘Wat?’
‘VMBO’ers, die zitten toch overal?’
We reageren niet. Misschien betekent VMBO’ers hier iets anders dan bij ons.
‘Overal,’ herhaalt de man, ‘in de Blokker, in het Kruidvat, overal VMBO’ers. Ze snappen niks als je ze wat vraagt.’
We knikken voorzichtig. Dan herinner ik me iets. ‘Niet bij de Hema,’ zeg ik, ‘het personeel van de Hema is echt heel goed.’
De man kijkt me aan met toegeknepen ogen. ‘Maar ze mogen niet zo’n ding op hun kop. Zo’n hoofdding, dat mogen ze niet bij de Hema.’ Hij spuugt in het water.
De tjalken leggen aan, vlak voor onze neus. Weg uitzicht. Twintig mensen met spierwitte armen en benen komen van boord, vormen een file op de steiger.
We zoeken een rustiger plekje, op een bank aan het begin van de steiger. Ik ga zitten en val met bank en al achterover. Een van de poten is doormidden gebroken.
‘Je hebt een bredere steiger nodig,’ zeggen we tegen de man van het café.
‘Heb ik drie jaar geleden al aangevraagd,’ zegt hij, ‘maar de gemeente vergadert liever over hangjongeren.’
Op de dijk komt een lange sliert kinderen in gele hesjes op slingerende fietsjes voorbij. Klingelend met hun bellen.
‘Kom,’ zegt mijn vriendin, ‘we gaan naar huis.’

maandag 2 september 2013

Verzonnen

Wiens idee het was weet ik niet meer, maar het leek ons een ‘leuk’ experiment. Een dagboek bijhouden in de derde persoon, en elkaar de stukken te sturen.
We deden alsof het niet intiem was, de ander je dagboek laten lezen. We deden er professioneel over, we waren schrijvers. Als we het bespraken hadden we het over stijl en structuur, niet over De Dingen Die We Nu Van Elkaar Wisten. We waren vooral geïnteresseerd in het experiment. Van de ik een hij of zij maken, maakte dat nu echt zoveel verschil? Ja, dus. We maakten de dingen mooier dan ze waren. De personages kregen meer glans. We brachten een verhaallijn aan, verzonnen een plot. Een verhaallijn en een plot, kom daar maar eens om in de werkelijkheid.

Ik luisterde naar liedjes van de muzikant, en dacht aan het verhaal dat hij me de avond daarvoor had verteld. De liedjes werden er mooier van, en dat zei ik hem. Hij zei: ‘Maar die liedjes zijn al van lang daarvoor, die hebben er niks mee te maken.’
Dat had ik kunnen weten, sterker nog, ik wist het. Maar blijkbaar had ik ervoor gekozen het te vergeten.

Op tv zag ik een interview met Karl Ove Knausgard die vertelde dat hij nooit meer fictie zou schrijven. In deel 2 van zijn autobiografische romancyclus schrijft hij: ‘Het lukte me niet meer te schrijven, het ging niet, bij elke zin stuitte ik weer op die ene gedachte: maar dit is toch iets wat je gewoon hebt verzonnen. Het heeft geen waarde. Wat verzonnen is heeft geen waarde.’

Het dagboekexperiment is gestopt. Het werd te intiem. Althans, dat denk ik, we hebben het er nooit over gehad.