maandag 25 februari 2013

Meta

Vier van ons zaten in de trein naar huis, de vijfde was dik ingepakt de nacht in gefietst en de zesde stond nu waarschijnlijk aan de afwas. We hadden geesten opgeroepen. Dat waren we al een poosje van plan, telkens als we elkaar zagen in subgroepjes kwam het ter sprake. We wilden het doen in het huis van degene die naar Duitsland was verhuisd. We kenden het huis niet, we hadden er zelfs nog nooit een foto van gezien, maar het leek ons een geschikte plek. Maar toen zaten we opeens in IJmuiden met onze vinger op een borrelglaasje. We maakten er een foto van en die foto postten we op Facebook. Daar moesten we allemaal heel hard om lachen. Ik weet niet precies waarom dat zo grappig was, maar ik vind het in elk geval een berengrap, een foto te maken van iets dat gaande is en die foto onmiddellijk op Facebook posten. Dat dat kan, vind ik ongelofelijk. Alsof de werkelijkheid door fictie wordt ingehaald.
Nadat de foto was gepost werden we naar het station gebracht. We namen afscheid en dachten niet meer aan de foto. Maar zodra we in de trein zaten trokken drie van ons vieren de telefoon tevoorschijn en riepen: ‘Ja!’
Er was gereageerd op onze foto.
‘Wat zeggen ze?’ vroegen we aan elkaar, en toen moesten we weer heel hard lachen. Niet om de reacties, maar omdat er was gereageerd. Omdat er mensen waren die, terwijl wij treinkaartjes kochten, op de trein wachtten en het over de gesprekken van de avond hadden, naar onze foto keken, er iets over zeiden.
We hadden het hele treinstel voor ons alleen. We lazen de namen van de mensen die hadden gereageerd hardop voor en dan zei een van ons: ‘Ah, dat is er een van mij.’ We verversten constant de pagina.
Het deed me op een merkwaardige manier denken aan pakjesavond.

zondag 24 februari 2013

Kijken

Op de stoeptegels zijn bloemen geschilderd. Gele, rode, blauwe en groene bloemen. Ze zitten er al heel lang, ze hebben regen, sneeuw, wind en bezems getrotseerd. Elke keer als ik ze passeer erger ik me. De kleuren zijn lelijk, en de bloemen zijn niet geschilderd, maar met een sjabloon aangebracht. Het zijn stoeptekeningen van een kind dat er geen zin in had.
Ik loop langs een winkel met taarten en tierlantijntjes in de etalage. Ertussen staan keramieken kannen waar in grillige letters iets op is geschilderd. Op de eerste staat: WC.
Goh, denk ik, ludiek hoor.
Op de tweede kan staat: Welcome.
Ik zie het al, het zijn teksten van bordjes die in cafés of restaurants hangen. Kannen in plaats van bordjes. Om in je zaak neer te zetten, waarschijnlijk.
Dan zie ik de laatste kan.
You staat erop.
WC Welcome You?
O.

dinsdag 19 februari 2013

Ruzie

De afgelopen twee nachten werd ik wakker van ruzie. De ruzie van de eerste nacht ontaarde in een gevecht. Ik hoorde het omslagpunt, opeens werd er niet meer geschreeuwd, maar klonk het trage, doffe geluid van klappen die werden opgevangen door dikke jassen. Het was een akelig geluid in de stille nacht. Alsof er niks anders meer bestond dan de twee vechtende mannen. Toen ging de deur van het café open en werd er geroepen dat ze op moesten houden. Er holde iemand weg, zijn voetstappen echoden door de lege straat.
‘Ik deed niks, hij begon inene,’ riep de ander. Hij klonk erg verongelijkt. Maar het was duidelijk dat de mannen uit het café hem niet geloofden.

Vannacht werd ik wakker van een mannenstem die zei: ‘Wegwezen, jij, wegwezen!’ Hij klonk agressief.
Een jongen zei onnozel: ‘Ik doe toch niks? Ik sta hier alleen maar.’
‘Wegwezen!’ De man schreeuwde nu.
Doe het nu maar gewoon, dacht ik. Maar de jongen deed het niet.
‘Ik sta hier gewoon,’ zei hij. Hij klonk verontwaardigd, maar niet kwaad. Hij was moe, hij wilde naar bed, dat kon ik horen.
De man begon te brullen. Wegwezen, wegwezen. Toen schakelde hij over op een taal die ik niet verstond en begon hele volzinnen te schreeuwen.
Kijk toch uit, wilde ik tegen de onnozele jongen zeggen. Volgens mij begreep hij niet waar de man toe in staat was. Ik wel. Ik wist dat de man zo naar een wapen zou grijpen.
Ik dacht: dit is zo’n moment dat je als getuige moet ingrijpen, voor afleiding moet zorgen, desnoods door met je blote borsten uit het raam te gaan hangen en een lied te zingen.
Maar ik viel in slaap, en toen ik weer wakker werd was het stil op straat. De schoonmaakkarretjes verschenen, gevolgd door de ondernemers. ‘Goeiemorgen.’ ‘Goeiemorgen, koffie?’
Er lag geen lijk op straat en er zat geen bloed op de stoep. Wel werd er een ruitje van het café vervangen.

zondag 17 februari 2013

Vetbollen

Recht tegenover me woont een man die op drukke dagen, als het winkelend publiek op zijn stoep een patatje zit te eten, door zijn hallofoon begint te grommen en te loeien. Dat horen ze daar op zijn stoepje. Ze schrikken, kijken om zich heen, en beginnen te lachen. Soms ontspint zich een gesprek via de hallofoon en het speakertje naast de voordeur. Hij doet het al jaren. Hij krijgt er blijkbaar geen genoeg van. Ik zie hem staan bij het raam, zijn gezicht half afgewend, de telefoon tegen zijn oor gedrukt. Hij heeft het te druk om mij op te merken.

Een vriend heeft vetbollen opgehangen voor het raam van zijn moeders huis. Drie vetbollen onder elkaar. De moeder overleed een paar maanden geleden. Een teken van eenzaamheid, noemt zijn zus die bollen. ‘Alsof je tegen alle vogels zegt: Kom hierheen, hier is het gezellig!’

Soms zit ik in mijn eentje op de bank commentaar te leveren op iets op tv, en denk: wat jammer dat er niemand is om om mijn grap te lachen, want het is echt een heel goeie grap.
Maar dat is natuurlijk iets heel anders.

donderdag 14 februari 2013

Avonturier

Als kind ging ik graag uit logeren. Vrijwel elk weekend sliep ik ergens anders; bij mijn opa’s en oma’s, een vriendinnetje of het buurmeisje. Zomers zette ik een tentje op in de achtertuin waarin ik sliep. Ik haalde mijn zusje over om ook in de tent te komen slapen, maar ze vond het eng en nog voor het goed en wel donker was lag ze al weer binnen in haar eigen bed. Ik probeerde haar over te halen een keer op mijn kamer te komen slapen. Ik had een stapelbed, in het bovenste bed sliep ik zelf, het onderste was voor logés. Mijn zusje zei altijd ja, maar kon nooit zeggen wanneer. Maanden gingen voorbij voor het er eindelijk van kwam. Ik had me er de hele dag op verheugd. Waarom ik het zo leuk vond dat er iemand bij me kwam logeren wist ik niet precies. Ik geloof dat het vooral de verandering was die ik spannend vond, het doorbreken van dagelijkse patronen.
Het was al een poosje donker toen uit het onderste bed gehuil opklonk. Mijn zusje was bang en wilde terug naar haar eigen bed. Ze was geen avonturier. Op haar achttiende vertrok ze voor een jaar naar Amerika. Er kwam een afscheidsetentje met cadeautjes en onbeperkt spareribs. Maar mijn zusje vond het niet leuk in Amerika. Na een week was ze weer terug.

Gedachte n.a.v. een scène in Vergeef ons van A.M. Homes waarin de hoofdpersoon vertelt dat hij als kind kampeerde in de tuin.

dinsdag 12 februari 2013

Aerodynamisch

Ik dacht eerst dat ze erbij hoorde, dat ze de begeleidster was van een groepje bejaarden dat hier elke dinsdagochtend kwam zwemmen.
‘Gezellig hè,’ zei ze tegen twee dames die haar tegemoet kwamen zwemmen. Tegen de oude rugzwemmer zei ze: ‘Ja joh, gewoon lekker doen, kan jou het schelen.’ De man lachte meewarig naar haar. Ze had een blauw zwembrilletje op waardoor haar ogen niet goed waren te zien. Haar borsten werden platgedrukt in haar aerodynamische badpak. Ze nam het zwemmen serieus.
‘Er is een café hoor, hiernaast,’ zei ze tegen twee naast elkaar zwemmende vrouwen. Ze wachtte niet op een reactie, zwom met grote slagen door.
Ik bleef vlak achter haar zwemmen. Ik werd erg vrolijk van haar. Ze zei alles dat ik niet durfde te zeggen. Ze was mijn slechte ik. Of mijn goeie ik. Het was maar net hoe je het bekeek.

zaterdag 9 februari 2013

Wit

Ik moest verhaaltjes voorlezen op camera. Ik was grieperig, maar liet me niet kennen. Ik had mijn nieuwe vest aangetrokken en mijn teksten uitgeprint op punt 14.
Halverwege mijn eerste verhaaltje zei de cameraman: ‘Stop maar.’
De productiedame kwam erbij staan. ‘Ik zag het ook,’ zei ze. ‘Wat raar, dat had degene hiervoor niet.’
Ze tuurden op het schermpje van de camera. Toen tuurden ze naar mij.
Ik vroeg of er een probleem was.
‘Je wordt helemaal wit op camera,’ zei de productiedame.
‘Komt het door mijn witte vest?’
Ze schudden hun hoofd. Ik was het zelf. Ik viel weg tegen de achtergrond.
Ze probeerden het met ander licht, met geel licht, oranje licht. Met andere posities. Het hielp niet, ik bleef wegvallen. Ik ging op in de omgeving. Ik probeerde er niet teveel bij stil te staan, maar toen ik weer door mocht lezen klonk mijn stem anders. Ijler.
Ik voelde het, ik was langzaam aan het oplossen.

woensdag 6 februari 2013

Sneeuw

Ik word wakker uit een toestand van half wakend slapen, mijn kop in een bankschroef, lichaam bedekt met plakkerig zweet. Ik ben nog te slaperig om mijn handen en voeten te voelen, ik weet niet eens of ze er wel zijn. Buiten is het stil, de herrie zit in mijn hoofd. Ik wil niet bewegen, ik wil heel stil blijven liggen. Als de pijn een smaak had was hij zuur. Het zit in mijn linkerslaap en lekt naar mijn oog. De misselijkheid wordt erger, ik moet iets doen. In gedachten stippel ik de kortste route uit. Vooral geen energie verspillen. Ik kom overeind, loop rechtstreeks naar de wastafel, pak een watje, alcohol, en druk het koude watje op mijn buik – tot zo ver kan ik het met mijn ogen half dicht. Ik loop naar de kamer, op tafel staat mijn nieuwe lampje, een vreemd voorwerp in mijn huis. Ik pak een spuit sumatriptan uit de la en loop naar de wc. Het licht is scherp en doet me bijna kotsen. Ik haal de spuit uit de verpakking, trek de beschermingsdop eraf (niet op de grond laten kletteren, dat maakt teveel geluid) en druk de spuit op mijn huid. Ik hoor de veer losspringen en voel de naald naar binnen gaan. Tellen, eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig. Watje erop. Geen druppeltje bloed, ik word er steeds beter in. Terug naar bed. Even later voel ik het bekende verlammende gevoel in mijn kaken verschijnen. Het werkt. Langzaam verdwijnt de pijn, trekt de misselijkheid zich terug. Buiten joelt iemand: ‘Het sneeuwt!’ Voetstappen die een soppend geluid maken. Ik kijk op de wekker. Het is 3:19. ’s Morgens is de sneeuw verdwenen.

maandag 4 februari 2013

Badhokje

Onderweg naar Crea kwam ik een ex tegen. ‘Je wordt vader, hè?’ schreeuwde ik vanaf mijn fiets, ‘goed man!’ Ik stak al slingerend mijn duim op. Hij lachte, en ik dacht: kijk ons eens goeie exen zijn.
Ik dacht ook: kijk mij eens vrolijk doen. Tjonge jonge, kijk mij eens vrolijk doen. Het voelde als verraad aan mezelf. Een half uur eerder had ik nog aan de telefoon met een vriend zitten snotteren over mijn leven.
‘Dit heb je wel vaker, toch?’ vroeg de vriend voorzichtig. ‘En dan moet je altijd ongesteld worden.’
‘Maar nu niet,’ pruilde ik. En ik vertelde dat ik die middag was wezen zwemmen, maar dat het niet had geholpen en dat ik in het badhokje bijna moest huilen. ‘Maar ik wilde niet, want dan moest ik met een huilhoofd naar buiten.’
‘Ah…’ zei hij, ‘met een druipend badpak en je voeten in een plasje. Schrijf dáár nou eens een blogje over.’
‘Neu,’ zei ik.

zaterdag 2 februari 2013

You've come a long way, baby

Connie Palmen, Jan Mulder, Freek de Jonge, Hella de Jonge, Ramsey Nasr, Nico Dijkshoorn, Bart Chabot, Joost Conijn, Ingrid Hoogervorst, Coen Verbraak, Peter Buwalda, Charlotte Mutsaers, de weduwe Mulisch, de dochter van Campert, de verloofde van Zwagerman, de broers Heerma van Voss, Tommy Wieringa, Paul Scheffer, Erik Lindner, Marjolijn van Heemstra, Paul Verhoeven – o nee, dat was een lookalike, Ad Fransen, Thomas Verbogt, Onno Blom, Auke Kok, Ivo Victoria, Elke Geurts, Willem Claassen, Walter van den Berg, Thomas Blondeau, Ate de Jong

en ik.

Samen aan de nasi, stukje spekkoek toe.