dinsdag 30 oktober 2012

Waar een klein mens groot in kan zijn

Begin jaren negentig kreeg ik een contract voor een boek over U2. Ik wist niks van contracten en liet het bekijken door een advocaat die thuis was op dit gebied. Hij zei: Dit is een flutcontract, dat moet je niet ondertekenen. De advocaat was Germ Kemper.
In diezelfde tijd had ik een schoonmaakbaantje bij een advocaat in Buitenveldert die 68 beige en donkerblauwe pantalons in de kast had hangen (op een dag had ik besloten ze te tellen). Ook lag er een meetlat op het nachtkastje waar ‘piemelmeter’ op geschreven stond. Die advocaat was Bram Moszkowicz.
Eén handshake waren ze van elkaar verwijderd. Die handshake was ik.

zondag 28 oktober 2012

Geen cent te makken

Ik bezoek een literaire avond met een bevriend schrijfster. ‘Waarom organiseren wij niet gewoon zo’n avond?’ vraagt zij.
‘Omdat we die dan ook moeten presenteren,’ zeg ik.
‘Dat kunnen we best,’ zegt zij.
‘Ik niet,’ zeg ik.
‘Ik ook niet,’ zegt zij, ‘maar misschien is dat juist wel leuk, dat we het niet kunnen.’
‘Ja, misschien,’ zeg ik, en ik probeer het voor me te zien.
Maar na afloop van de avond kijken we elkaar aan van: nee, toch maar niet.
‘Laten we een Groen-avond organiseren,’ zegt zij. ‘Een avond die helemaal draait om jouw werk.’
‘Nee, laten we een avond doen die draait om jouw werk.’
‘Jóúw werk.’
‘Jóúw!’ En we wijzen met de vinger alsof we de ander van iets verschrikkelijks beschuldigen.

Vrouwelijke schrijvers zijn zo onzeker, zo bescheiden, hoor ik steeds. En hoe die houding je remt, hoe het je positie in het literaire landschap bepaalt. Het is belangrijk te laten zien dat je er bent. Het wordt steeds belangrijker. We hadden geluisterd naar Paulien Cornelissen die het had over haar definitie van succes: doen wat je het leukst vindt, en niet wakker liggen van wat anderen daarvan vinden. Ik zou graag succesvol zijn op die manier. Maar vooralsnog lijkt me dat even onhaalbaar als het bereiken van een staat van verlichting of stoppen met koolhydraten.

Ik heb een filmmaker aan de telefoon (hij is gestopt met koolhydraten, hij wel), hij zegt: ‘Volgens mij is de literaire wereld veel aardiger dan de filmwereld.’
Ik zeg: ‘Dat komt omdat er in de filmwereld zoveel geld omgaat, daar worden mensen wantrouwig van. Schrijvers hebben geen cent te makken, daarom gunnen ze elkaar meer.’
‘Goh,’ zegt de filmmaker. Hij klinkt jaloers.

Een schrijver mailt me: ‘Wat wij doen wordt steeds exclusiever. Het is een flirt met eeuwige armoede, dat heeft ook wel iets.’
En andere schrijver, die al heel ver is met haar nieuwe boek, vertelt dat ze kreeg te horen dat ze wel wat rustiger aan kon doen: ‘De boekverkoop ligt toch volledig op z’n gat.’
Ik maak me nog steeds geen zorgen, maar dat zegt meer over mij dan over de wereld om me heen, geloof ik. Ik heb altijd al de neiging gehad te vluchten voor de werkelijkheid.

In de krant lees ik een artikel over de ‘nieuwe armen’, creatieve ZZP’ers die geen opdrachten meer krijgen en zijn aangewezen op de voedselbank. Overal om me heen wordt geklaagd over gebrek aan werk. Voorlopig red ik het nog. Maar wat als ik het niet meer red? Dan moet ik een baantje zoeken. Ik heb nog nooit een vaste baan gehad. Ik denk niet dat ik er geschikt voor ben. Ik kan niet goed tegen bazen. Het moet altijd op mijn manier.
Een vriendin zegt: ‘De meeste ZZP’ers zijn geen ZZP’er omdat ze zo graag een eigen bedrijf hebben, maar omdat ze niet functioneren in een ander arbeidsverband.’

Ik zie een docu over Kyteman die naar Ijsland vliegt om inspiratie op te doen, prestigieuze projecten opzet die hij vervolgens weer afblaast en die tweede plaat maar blíjft uitstellen. Zijn vader, tevens manager, opent een belastingenvelop en begint hard te lachen. Ja, dat is een flink bedrag. Tegen de camera zegt hij: ‘Er komt geen geld binnen, er gaat alleen geld uit.’ Hij vindt het prima. Ja, misschien zou zoon eens een opdracht kunnen aannemen, maar tegelijkertijd is hij van mening dat een kunstenaar alleen kunst moet maken.
Wauw, dacht ik. Het autistische universum van Kyteman. Strontjaloers maakt het me.

vrijdag 26 oktober 2012

Schrijven

Het eerste woord dat ik kon schrijven was mijn eigen naam, hoewel ik de e's meestal in spiegelbeeld schreef.
Ik herinner me dat ik nog niet kon schrijven en bij ons in de achtertuin een wit vel papier vol krabbelde met golfjes en pieken, in de hoop dat mijn vriendinnetjes zouden geloven dat ik echt kon schrijven. Echt kunnen schrijven was iets magisch in mijn ogen.
Maar mijn vriendinnetjes geloofden het niet, en ik zag wel waarom. Het leek niet. Het lukte me niet iets te produceren dat op letters leek.

‘Ik zou ook wel eens een boek willen schrijven,’ zegt de vrouw van het verzekeringskantoor, ‘ik heb er alleen de tijd niet voor.’
Op een feestje vertelt iemand een verhaal en sluit af met: ‘Ik zou er een boek over kunnen schrijven. Misschien doet ik dat ook wel.’
Ik zet de tv aan en hoor een bekende Nederlander zeggen dat hij een poosje vrij te wil nemen om een boek te schrijven, want dat heeft hij altijd al willen doen.

Toch typisch, je hoort nooit eens iemand zeggen: ik zou ook wel eens een opera willen componeren, maar ik heb er de tijd niet voor. Of: volgend jaar neem ik een poosje vrij om een kantorencomplex te ontwerpen.

De achtertuin zit vol mensen met een wit vel papier op schoot die denken dat ze kunnen schrijven. Ze zien het gewoon niet.

dinsdag 23 oktober 2012

Mateloos

Ongemerkt was ik weer een roker geworden. Het was helemaal niet de bedoeling weer te gaan roken. Een jaar lang rookte ik eens per maand, of eens per twee maanden één sigaret op een borrel en dan zei ik: zo, dat was het weer. Dat geloofde ik echt. Alsof ik opeens was veranderd in een matig persoon. De volgende stap zou zijn dat ik het bij één koekje kon houden en bij één glas wijn. Ik zag het helemaal voor me. Ik zou eindelijk een uitgebalanceerd mens zijn. Iemand die ‘nee, dank je,’ kon zeggen.
Maar voordat ik het wist rookte ik weer elke dag, en niet alleen na het eten. Het had ook wel iets geruststellends, dat ik mijn eigen mateloze zelf was gebleven. Toch geen ander mens was geworden. Waarom zou je een ander mens willen zijn? Moet je die ook weer leren kennen.
Ik rookte stug voort en voer er wel bij. Iedereen die rookt en schrijft weet: het schrijven gaat echt veel beter als je rookt. Iedereen die wel eens een feestje bezoekt weet: het gezelligste is het buiten, waar de gasten staan te roken.
Maar ik kreeg een hoestje. En het geld vloog erdoor. En ik herinnerde me dat het helemaal niet de bedoeling was geweest weer te gaan roken. Ik besloot te stoppen, radicaal. Niet met pleisters of met coaches, maar gewoon zelf. Ook wat discipline betreft ben ik mateloos.
Nu ben ik al vier dagen gestopt. Het kost me opvallend weinig moeite. Misschien was ik dan toch geen echte roker.
Tegen bezoek zeg ik dat ze niet in huis mogen roken. Ik zeg: ‘Als jij aan de lijn bent, ga ik ook geen slagroomgebakje onder jouw neus zitten eten.’
Eén keer had ik trek in een sigaret, tijdens een moeilijk gesprek. Ik vroeg er een (aan het bezoek dat in mijn huis niet mocht roken) en legde hem voor me op tafel. Een slagroomgebakje waar ik elk moment een hap van kon nemen. Maar ik nam geen hap. Ik weerstond de verleiding en proefde de overwinning. Die smaakte lekker. Maar niet zo lekker als een sigaret.

donderdag 18 oktober 2012

Kristel

Emanuelle kwam op tv, op de illegale piratenzender van het studentencomplex die ’s avonds laat korrelige films uitzond. Alle manlijke studenten in huis zeiden te willen gaan kijken. Om erover mee te kunnen praten moest je hem toch hebben gezien, vonden ze. Hypocriet, vond ik. Toen de film begon trok ik mijn jas aan en ging naar buiten, om te flyeren voor de Anti Apartheidsbeweging. Woedend. Hevig teleurgesteld in mijn medebewoners.
Bij elk studentenhuis waar ik een flyer door de brievenbus duwde stond de tv aan. Overal keken ze Emanuelle. Ik voelde me buitengesloten. Ik had ook willen kijken, maar durfde niet. Bang voor wat het bij me los zou maken, bang dat mijn medebewoners dat zouden zien.

Niet veel later belandde ik op de opening van een expositie van Sylvia Kristel. Ik was mee met een vriendje, wiens vader een society rubriek had in De Telegraaf. Na afloop zouden we met zijn ouders gaan eten. Ik las De Telegraaf niet. Ik wist niet wie de vader van het vriendje was. Ik wist ook niet dat Sylvia Kristel schilderde – waarom zou ik ook? Die moet ook zo nodig, dacht ik alleen maar.

Jaren later interviewde ik haar voor Elle, samen met haar zoon. Ze had een atelier in de Jordaan en schilderde nu fulltime. De zoon was net begonnen met acteren. Hij was beeldschoon, en zij was zo aardig. Krachtig en kwetsbaar tegelijk. Een heel mooie combinatie. Eentje die je zelden bij jonge vrouwen ziet. Daar moet tijd voor overheen gaan.
Ik vroeg de zoon of hij zich vroeger had geschaamd voor zijn moeder. Hij zei: ‘Ze had me verzekerd dat ze haar broek aanhield in haar films, dus ik had niks om me voor te schamen.’
Zij zei: ‘Hij is in veel opzichten veel volwassener dan ik, hij is soms net een oude wijze Chinees. Ik zou het alleen fijn vinden als hij zijn vader wat vaker belde.’

maandag 15 oktober 2012

Ziek

Ik ben ziek. Ik gloei, mijn huid tintelt, en gedachten blijven halverwege steken.
Ik kreeg een oproep om een griepprik te komen halen. Volgens de brief behoorde ik tot een risicogroep. Ik liet mijn ogen gaan over het rijtje risicogroepen dat werd opgesomd en herkende me er niet in. De laatste keer dat ik griep had was twintig jaar geleden, misschien wel vijfentwintig. Ik belde de dokter en zei dat ik me geen risicogroep voelde. Ik zette me schrap voor tegenwerking. Maar de assistente zei: ‘O, dan heeft het systeem weer een fout gemaakt.’
De volgende dag werd ik wakker met het gevoel alsof ik de verwarming aan had laten staan. Zwaar hoofd, keel als schuurpapier. Het regende, maar ik had met mezelf afgesproken een nieuwe koelkast te gaan kopen, dus ging ik naar buiten en kocht een koelkast. Daarna belde ik bij iemand aan, liepen we samen weer naar buiten, dronken we ergens koffie, liepen we weer verder, en al die tijd regende het en had ik het koud, en de volgende dag was ik ziek. Precies zoals je moeder altijd zei dat het zou gaan. Geruststellend klassiek.

Iemand schreef dat hij altijd een herstellende zieke zou willen zijn. Ik niet, ik wil een beginnende zieke zijn, iemand wiens neus nog niet kapot is gesnoten, wiens koelkast nog niet leeg is, wiens computer nog vol ongeziene films staat en wiens gedachten nog niet in kringetjes bewegen.

Ik douche drie keer per dag heet en denk niet aan de energierekening en ook niet aan het milieu. Ik hou de gordijnen gesloten en kijk de hele dag documentaires op mijn computer. Fantastische documentaires. Over Sarah Palin en over een chimpansee die moet leren lezen. Wat hou ik toch van documentaires. Misschien nog wel meer dan van speelfilms. Ik kijk er nog een paar, en als ik moe word, kruip ik in mijn bed, dat altijd al een heerlijk bed was, maar nu de hemel op aarde is.

Ik herinner me vakanties van vroeger, met het hele gezin in de auto naar Zuid-Frankrijk of Italië. Hoe er altijd iemand in de kattenbak moest, waarin je niet rechtop kon zitten en de zon genadeloos naar binnen scheen. Als het mijn beurt was voor de kattenbak, probeerde ik te slapen.
‘Slapen? Midden op de dag?’ zei mijn moeder. ‘Je bent toch geen oud wijf.’
Ik voel me nog steeds schuldig als ik overdag in bed kruip.
Maar nu niet, want nu ben ik ziek.

Ik volg de expeditie van Felix Baumgartner in Roswell. Niet terloops, tijdens het afwassen of het telefoneren, maar urenlang, zonder er iets naast te doen. Als ik niet ziek was, had ik mezelf waarschijnlijk gedwongen iets grappigs of slims te bedenken over de link met de ufo die in 1947 in Roswell landde, maar ik ben ziek, dus ik bedenk niks. Ik loop alle veertig handelingen voor de sprong met Felix door (item 24: OK, it’s getting serious now, pal.). Ik zie hoe hij aarzelt bij item 29 (Remove the seat belt. Felix? Remove the seat belt.) en hoor het commentaar vanaf de grond als hij zijn voeten buiten op de treeplank zet (I got an angel to take care of you). Onder andere omstandigheden had ik al die dingen vast genoteerd. Dan had ik dat van die engel corny gevonden, en de hele expeditie een belachelijk geldverslindend project genoemd. Maar ik ben ziek, dus hoeft dat niet. Ik hoef helemaal niks.

Waarom leef ik niet altijd zo?

Ik maak soep en kook eitjes op momenten dat mensen geen soep eten en geen eitjes koken. Ik stap om tien voor vier ’s nachts uit bed om thee te maken, en moet denken aan een ex-vriendje dat in de weekends zo laat mogelijk opbleef. Gewoon omdat het kon. Omdat er geen moeder was die hem naar bed stuurde.
Wanneer stoppen we met rebelleren tegen onze ouders? Ik ken een vrouw die foute vriendjes spaart. Ze trekken bij haar in, teren op haar zak en met kerst en verjaardagen neemt zij ze mee naar haar familie. Volgens mij doet ze het om haar ouders te stangen. ‘Word gelukkig’, had haar moeder op haar 21-e verjaardag tegen haar gezegd.
Ze kijkt wel uit.

woensdag 10 oktober 2012

Engelen II

Ze heeft een nieuw huis. Er was niks mis met haar vorige huis, maar dit huis is nog mooier, de locatie nog beter, en het heeft een dakterras. Ze heeft ook een nieuwe baan, eentje die nog leuker is dan de vorige.
‘Ja,’ zegt ze, ‘wat huizen en banen betreft heb ik een engeltje op mijn schouder.’
‘En wat mannen betreft?’ vraag ik.
Haar gezicht betrekt. ‘Een dikke duivel die op mijn kop kakt.’

Ik heb een vriend aan de telefoon, hij komt uit het zuiden. ‘Ja, natuurlijk is het een katholiek ding met die engelen,’ zegt hij. ‘Wacht, ik stuur je er ook wel eentje.’

Een paar maanden terug waren we in Rotterdam. We bezochten de Sint Laurenskerk. Er was een orgelconcert gaande toen we binnenkwamen, een stuk of zeven mensen op stoelen zaten te luisteren. De muziek was afgrijselijk. Toen ik even niet keek, stak de vriend snel een kaarsje aan voor zijn zieke moeder. Daarna keek hij me aan als een jongetje dat stiekem in een hoekje had staan plassen.

Hoe werkt dat eigenlijk met die kaarsjes? Praktisch gezien, bedoel ik. Wat doet degene die aan het einde van de dag de kerk afsluit als er nog kaarsjes branden, laat hij ze opbranden of blaast hij ze uit? Ik hoop het eerste. Als een kaarsje branden voorspoed brengt, kan een kaarsje uitblazen niet veel goeds betekenen.

En dan nog iets: zou degene die ’s morgens de kerk opent onmiddellijk wat kaarsjes aansteken, zoals een straatmuzikant voor hij begint zelf al wat munten in zijn gitaarkoffer neerlegt?

Ik ben niet gelovig en ook niet bijgelovig. Behalve als ik het gevoel heb dat het in mijn nadeel zou kunnen werken. Maar dan nog kost het moeite. Ik denk aan de engelen die naar de door mij gewenste woning zijn gezonden. Ik zie ze daar zitten, twee halfnaakte mannen, kleumend op het balkon. Het is donker, ze hebben honger en niks meer om over te praten. Ze doen me denken aan de autistische man in die hartverscheurende documentaire die ik zag. Een en al goede bedoelingen, maar niets van de wereld begrijpen. Ik krijg pijn in mijn buik als ik eraan denk.

maandag 8 oktober 2012

Engelen

‘Ik heb wat engeltjes voor je naar binnen gezonden,’ zegt hij.
Ik zeg: ‘Wat?’
Hij zegt: ‘Engeltjes, bij je woning. Ik fietste erlangs en toen ben ik even stil blijven staan en heb een paar engelen naar binnen gestuurd. Het raam stond open.’
‘Maar als het engelen zijn, dan kunnen ze toch ook wel door gesloten ramen heen?’
‘Niet zo sceptisch,’ zegt hij.
Ik ben voor het eerst in negen jaar uitgenodigd voor de bezichtiging van een woning. Het is niet eens een slechte woning. Ik ben nummer twaalf op de ranglijst.
Hij zegt: ‘De eerste vijf komen nooit.’
‘Nee,’ zeg ik, ‘maar dan zijn er nog zes.’
Ik denk aan de woningen uit het verleden die ik kreeg toegewezen, toen ik nummer zes was en nummer negen. Maar dat was twintig jaar geleden. Dat waren andere tijden.
‘Ik kon zien dat het leeg stond,’ zegt hij.
Ik zeg: ‘En wat zag je nog meer?’
Ik heb de woning gegoogled. Hem van alle kanten bekeken. Ik zou er graag wonen. Het is een leuke buurt, een rustige straat. Er zijn drie kamers. Ik zou een werkkamer hebben.
Sinds het telefoontje, afgelopen donderdag, woon ik er al half. Ik ben al aan het inrichten, heb mijn bureau tegen een muur geplaatst en span kippengaas over het balkon, zodat de poes er niet af kan vallen. Ik zoek op internet naar vloeren.
Ik zeg: ‘Dat met die engeltjes, is dat een katholiek ding?’
Hij zegt dat hij dat ook niet precies weet.

dinsdag 2 oktober 2012

Reis

We gingen op reis. Zoals in een reclame van vroeger, waarin een bemanningslid van een VOC-schip roept: ‘Mannen, we gaan naar de West!’
We gingen naar de West. De een vertrok van het eiland, de ander van over de grenzen en ik vanuit het centrum, dat altijd mijn vertrekpunt is. Twee van ons gingen lopen, ontmoetten elkaar halverwege en stapten toen toch maar op de tram omdat ze te laat dreigden te komen. Wat niet voorkwam dat ze alsnog te laat kwamen. De derde leek verdwaald. Ze was er als eerste, belde ons dat ze er was, maar toen we aankwamen was ze er niet en nam ze ook de telefoon niet meer op. Geen idee waar ze uit kon hangen. We kwamen er niet vaak, daar in de West.

Ik had de dag doorgebracht in Rotterdam, tijdens de bezetting, en mijn verblijf daar liep op zijn eind. Ik verlangde ernaar weer doelloos door mijn huis te kunnen lopen.
Ik moest denken aan Xavier de Maistre, die na twee jammerlijk mislukte verre reizen – een naar Amerika, met zelf gefabriceerde vleugels, de ander in een luchtballon die vlak na het opstijgen neerstortte – aan een reis begon door zijn slaapkamer. Hij reisde van zijn bed naar de bank, bewonderde de vormen en het uitzicht wat hij vanaf daar had op zijn bed. Het beviel zo goed dat hij nog een reis door zijn slaapkamer maakte, nu ’s nachts en helemaal tot aan zijn vensterbank.

Soms speel ik gids voor een denkbeeldige vreemdeling in mijn eigen buurt. Ik probeer de gebouwen, het verkeer en de mensen te zien door de ogen van een woestijnbewoner die nooit iets anders heeft gezien dan kamelen en nomadententen, ik leg de gebruiken uit. Of ik ga nog verder en denk aan buitenaardse wezens, één in het bijzonder, een verkenner die thuis verslag uit moet brengen van wat hij op Aarde heeft gezien.

Ik zag ooit een scène uit een film van Luis Buñuel waarin eten en naar de wc gaan was omgedraaid. Mensen zaten gezellig naast elkaar in een grote ruimte te poepen, maar als ze iets wilden eten trokken ze zich terug in een kleine, afgesloten ruimte. Ik krijg die scène maar niet uit mijn hoofd.

Na het bezoek aan de West, waar ik heus wel vaker was geweest, vertrokken we naar een bierfabriek met boerderijkippetjes, en daarna naar een piepklein kermistheater waar verhalen werden verteld. Na afloop reisden we weer terug, de een naar het eiland, de ander over het water en ik naar straten waar ik dagelijks loop, waarbij me altijd een gevoel van weerzin overvalt. Een gevoel van verveling. Thuis begon ik vrijwel meteen aan een reis door de nacht. Maar met mijn ogen dicht, dus dat telt niet.