zondag 30 oktober 2011

Groter

Toen ik negen was kreeg ik een barbiehuis van mijn opa. Hij had het zelf gemaakt en was er wel een jaar mee bezig geweest. Er zat een open haard in, een Frans balkonnetje en een zonnescherm dat je uit kon rollen. Het was zo mooi dat ik er zelf in had willen wonen.

Toen ik twaalf was hing mijn moeder een briefje op bij de C1000 waarop stond: Te koop aangeboden: poppenhuis. Er belde een vrouw. Ze kwam langs om mijn barbiehuis te bekijken en nam het mee. Vijfentwintig gulden betaalde ze ervoor. Dat geld hield mijn moeder zelf. Ik had immers afstand gedaan van het barbiehuis. Een paar weken daarvoor had ik het bij de oude troep in de garage gezet. Ik had vernomen dat de meisjes in mijn klas allang niet meer met barbies speelden. Zo ging dat met groter worden. Iemand besloot dat het er tijd voor was, en dan volgde je, ook al begreep je niet altijd waarom.

woensdag 26 oktober 2011

Hello goodbye

De jongen kwam uit Engeland, het meisje uit Nederland. De camera vond ze terwijl ze elkaar stevig vasthielden. Ze keken pas op toen de interviewer een vraag stelden.
Hij drumde in een band die zij hier ooit had zien spelen. Zij had een berichtje op hun Facebook-pagina gepost en zo was het begonnen.
‘Ik zag haar foto en was meteen verkocht,’ zei de jongen, die een vlassig baardje had en piercings door zijn hele gezicht. ‘Ik vroeg haar uit, maar zij zei steeds nee.’
Het meisje knikte, niet zonder trots.
'Waarom zei je steeds nee dan?’ vroeg de interviewer verbaasd
Door het leeftijdsverschil. Dat was wel groot.
‘Hij is vierentwintig,’ zei het meisje, ‘en ik ben drieëndertig. Dus.’
‘Vierentwintig en drieëndertig,’ herhaalde de interviewer. De twee keken naar hem alsof ze verwachtten dat hij daar nog iets over zou zeggen, maar dat deed hij niet. Hij wendde zich tot de jongen en zei: ‘Wat vind je leuk aan haar?’
‘Haar ogen,' zei die meteen, ‘en haar tanden.’ Ze had inderdaad mooie ogen, heldere ogen, hoewel er even een waas van vertwijfeling overheen trok, want dat van die tanden had ze nog niet eerder gehoord.
‘En ze zorgt voor me.’ De jongen keek haar verliefd aan en herhaalde zijn woorden: ‘She takes care of me.’
De glimlach rond haar mond begon een beetje te trekken. Ze zag opeens hun toekomst voor zich. Hij zou muziek maken en zij zou voor hem zorgen. In het begin vond ze dat nog leuk, verheugde ze zich er nog op om na een lange werkdag en anderhalf uur forensen een uitgebreide maaltijd voor hem in elkaar te draaien, met wijn en kaarsen die ze zelf moest aansteken, want dat soort dingen, daar dacht hij nooit aan. Tot ze op een dag moe en gestrest thuiskwam en wenste dat hij voor haar had gekookt. Dat ze alleen nog maar haar schoenen hoefde uit te trekken en te gaan zitten. Maar koken was niet zijn strongest point, zoals hij het zelf zei. Een ei bakken ging nog net, hoewel hij de randjes meestal zwart liet worden. ‘Geeft niet,’ zei ze dan, ‘ik vind alles wat jij maakt lekker.’
In het begin geloofde hij dat, hij geloofde alles wat ze zei. Maar na verloop van tijd werd dat minder. Misschien kwam het door haar, haar woorden misten steeds vaker overtuiging. Hij was ook niet zo vrolijk meer.
‘Jij hebt het maar makkelijk,’ zei hij, ‘jij weet niet hoe het is voor mij, zonder werk in een vreemd land waarvan je de taal niet spreekt.’
De band had inmiddels een andere percussionist gezocht, eentje die wel elke zondag mee kon oefenen. Hij trommelde alleen nog bij haar op de bank, bij voorkeur ’s nachts, want dan was het zo lekker stil. Dan lag zij in bed naar de wekker te staren. Er iets van zeggen vond ze flauw. Hij was hier wel voor haar heen gekomen.
‘Vind je me nog wel leuk?’ vroeg ze soms.
Ja, hij vond haar nog leuk.
‘Wat vind je dan leuk aan me?’ Anderhalf jaar waren ze nu verder, anderhalf jaar waarin ze elke dag samen waren geweest en geen nacht zonder elkaar hadden doorgebracht.
‘Je ogen, ‘ zei hij, ‘en je tanden.’
‘En verder?’
‘Dat je voor me zorgt.’
Zes weken later stond ze hem uit te zwaaien op Schiphol. Hij zou alleen maar zijn moeder bezoeken, en kijken hoe de band het deed, daarna kwam hij weer terug. Ze knikte en kuste hem gedag. Dit keer waren er geen camera’s bij.

vrijdag 21 oktober 2011

Jeetje

Mijn uitgever belde. ‘Ik heb goed nieuws,’ zei hij, ‘je boek is genomineerd voor een prijs.’
‘Ga weg,’ zei ik.
‘Nee, echt. Je staat op de longlist.’ Hij zei om welke prijs het ging.
‘Jeetje,’ zei ik. ‘O wacht... half Nederland staat zeker op die longlist? Alle schrijvers die het afgelopen jaar een boek hebben gepubliceerd?’
‘Vijftien,’ zei hij, ‘de longlist bestaat uit vijftien titels.’
‘Jeetje, dat is niet veel.’
‘Dat is helemáál niet veel!’ Mijn uitgever jubelde.
‘Wie zijn die andere schrijvers dan?’ vroeg ik, ‘totaal onbekenden zeker?’
Hij las de namen voor.
‘Jeetje,’ zei ik weer, ‘dat zijn wel heel goeie schrijvers.’
‘Dat ben jij ook,’ riep mijn uitgever, nog steeds jubelend.
‘Haha,’ zei ik.
‘Er is alleen één ding. Het mag niet naar buiten worden gebracht.’
‘Wat?’
‘De longlist mag niet naar buiten worden gebracht. Dat willen ze niet. Alleen de genomineerden zelf mogen het weten.’
‘O.’
‘Dus je mag het tegen niemand zeggen.’
(...)
‘En ook niet op Facebook zetten.’
‘Maar wat heb ik er dan aan?!’

donderdag 20 oktober 2011

Terug

Ik droomde dat ik terug moest naar de Blankenstraat. Daar staat de eerste zelfstandige woning die ik ooit bewoonde, een donker hok zonder telefoon en centrale verwarming, met barsten in de ramen waar de wind altijd doorheen blies.
Ik droom zeker eens per maand dat ik er weer moet gaan wonen. In de twintig jaar dat ik er weg ben, is de straat alleen maar meer in verval geraakt. Meer dan de helft van de woningen is dichtgemetseld, buiten is het altijd schemerig en zodra ik mijn fiets neerzet, wordt hij gejat. De voordeur staat open en uit het trapgat klinken stemmen van mensen die ik nooit te zien krijg; zodra ik de trappen beklim trekken ze zich terug als ratten in hun holen. Ik hoor ze alleen nog fluisteren. Mijn woning bevindt zich vlak onder het dak, een dak dat grotendeels is verdwenen – weggerukt door een tornado, ingestort, ik weet het niet. Verdwenen. Hier moet ik wonen. Waarom, dat weet ik niet, maar iets vertelt me dat het mijn eigen schuld is.

In werkelijkheid is de Blankenstraat inmiddels een heel frisse straat, met mooi opgeknapte huizen vol hippe mensen die ongetwijfeld allemaal telefoon en verwarming bezitten.

Gisteren sprak ik iemand die vroeger ook in de Blankenstraat woonde. Hij schiet ’s nachts soms wakker, vertelde hij, omdat hij beseft dat hij al heel lang geen huur heeft betaald en elk moment zijn woning uitgezet kan worden. Zijn woning in de Blankenstraat. Waar hij al twintig jaar niet meer woont.

Dat doet de Blankenstraat blijkbaar met zijn oud-bewoners. Zoals andere mensen dromen dat ze weer in de schoolbanken zitten, dromen wij dat we weer in de Blankenstraat wonen.

vrijdag 14 oktober 2011

Berging

Ik besloot de berging op te ruimen. Berging is een groot woord, mijn berging is niet meer dan een nis met een gordijn ervoor, aangevuld met de loze ruimte onder mijn bed. Wat niet wil zeggen dat er niet ongelooflijk veel troep staat.
Ik kwam brieven tegen van mijn grootouders, naar me verstuurd in 1989, toen ik drie maanden in Kenia verbleef. Ik zag de bidon van Phil Anderson, weggegooid op de Mont Ventoux en ik zag een houten speelgoedtruck met vier poppetjes voorzien van kleine bivakmutsjes en houten geweertjes, gekocht in Zapatista-gebied in Mexico.
Ik vond een Tina Superstrip met op de binnenkant van het omslag de woorden: ERIC EN BENNIE ZIJN GEK. Een beetje vervaagd, ik had het blijkbaar geprobeerd uit te gummen.
Ik vond boeken van Black Beauty en De Dolle Tweeling met kladblokblaadjes erin waarop in een wollig meisjeshandschrift stond geschreven:
Uitgeleend aan:
Teruggegeven op:

Achter de eerste stonden de doorgestreepte namen van mijn broer en zus (meerdere malen), achter de tweede data (zondag. Dinsdagmiddag. Vrijdag.)
Ik vond mijn oude kunstschaatsen en een stuk of dertig cassettebandjes met concerten van U2 erop – uitgeruild met U2-fans van over de hele wereld of gekocht bij een jongen op een brug in Dublin.
Ik vond foto’s van mezelf met spierwit haar. Met pikzwart haar. Met hennarood haar. Met permanent. Met coupe soleil. Met Bo Derek-vlechtjes.
Ik vond brieven van mannen die me Moepsie noemden of Luxy of Iki en die nu allemaal een andere vrouw hebben (denk ik) die ze anders noemen (hoop ik).
Ik vond heel veel muizenkeutels.
Ik vond een poëziealbum met een gedichtje erin van mijn opa dat hij had ondertekend met ‘je liefhebbende verloofde.’ Het jaartal eronder zei: 1929.
Ik vond mijn complete administratie 2008, nadat ik mijn boekhouder ervan had beschuldigd die te hebben zoekgemaakt.
Ik vond een trouwjurk.
Ik vond mijn eerste fototoestel (knalroze) en mijn eerste mobiele telefoon (ter grootte van een schoen). Ik vond een faxapparaat. Ik vond de elektrische typmachine die ik had gekregen van een vriend die vlak daarna zelfmoord pleegde.
Ik vond het manuscript van mijn eerste boek, geschreven op die typmachine.
Maar ik vond vooral dingen niet. Dingen die ik had gehoopt te vinden toen ik eenmaal andere dingen begon te vinden. Ik begon al bijna te geloven dat mijn berging een geheime schatkamer was. Dat dáár de verloren ring van mijn oma lag. Dat mijn oma daar zelf lag. ‘Dag kind, ik was even in slaap gevallen. Hoe laat is het?’
Maar het is geen geheime schatkamer, het is niet eens een berging. Het is gewoon een nis met een gordijn ervoor en een loze ruimte onder mijn bed.

zondag 9 oktober 2011

Geschrapt #3

Uit: Liefde is een afspraak
(Eén muizenanekdote teveel.
)

Toen ze hier net woonden waren de enige muizen die Fee zag de dode exemplaren die de poes mee naar binnen nam. Maar toen de poes ouder werd en liever voor de kachel bleef liggen, kwamen ze uit eigen beweging binnen, tientallen, honderden muizen. Ze strooiden keutels over het aanrecht en in de keukenkastjes, ze vraten gaten in papier en karton. En de poes zag het niet of wilde het niet meer zien. Ze had op de keukenvloer uit haar bakje zitten eten toen er opeens een muis was opgedoken. Onverschrokken liep hij op het voerbakje af. De poes verstarde, de muis bleef stilstaan. Er was herkenning, dat kon niet anders. Toen draaide de poes zich om en sloop de keuken uit.
Melle had het allemaal zien gebeuren. Dat kan zo niet langer, vond hij. Hij kocht nog die zelfde dag een diervriendelijke muizenval, een ding van hout en gaas met een ingewikkeld gangenstelsel waar, volgens de man van de ijzerwarenwinkel, een muis gemakkelijk inkroop, maar nooit meer uitkwam.
Het duurde ruim een maand voordat de eerste muis zich erin liet opsluiten. De broodkruimels droogden uit en de kaaskorstjes raakten beschimmeld. Toen kwam Fee op een ochtend beneden en ontdekte de poes blazend en grommend bij de val. In het labyrint van gaas zat een trillend muisje.
‘Er zit een muis in de val,’ zei ze, toen Melle wakker werd.
Melle wreef de slaap uit zijn ogen en zei dat ze een grapje maakte. Toen ze hem bezwoer dat het niet zo was, was hij uit bed gekomen. Hij had de poes verjaagd, een oude handdoek over de muizenval gedrapeerd en was met de val naar buiten gelopen, richting de appelboomgaard. Daar had hij de muis vrijgelaten. Na die dag was er nooit meer een muis in de val gekropen. In de keuken zaten ze nog steeds.

vrijdag 7 oktober 2011

Geschrapt #2

Uit: Liefde is een afspraak
(Fee's dwanggedachten als Melle een nieuwe liefde krijgt.)

Ze neuken en neuken en neuken. Ze neuken tussen klamme lakens en onder de douche en op de bank, tijdens de reclames van de films die ze samen kijken, en ook tijdens de films. En als ze niet neuken denken ze aan neuken. Ze kunnen niet naar elkaar kijken zonder aan neuken te denken. Ze kunnen niet naar anderen kijken zonder aan neuken te denken, aan neuken met elkaar, want dat is het enige neuken dat nog bestaat.

Fee steekt haar sleutel in het slot en opent de voordeur. Geen post op de mat. Geen reden om langs de gaan. Ze loopt de kamer in, doet het licht niet aan. Het voicemaillampje knippert. Ze neemt op. Er zijn geen nieuwe berichten. In de appelboomgaard achter het huis zweven een paar blokjes licht. Haar maag rommelt.

Ze praten over later, want ze gaan samen oud worden, dat weten ze zeker. Ze gaan wereldreizen maken, Bali, Thailand, de piramides. Ze gaan een huis kopen in Ierland, of in Italië, het maakt niet uit waar, want ze hebben niemand nodig, alleen elkaar. Ze houden van dezelfde dingen en begrijpen elkaar met één enkel woord. Ze maken elkaars zinnen af. Dit is waar ze altijd van hebben gedroomd. Ze dachten dat het alleen in films voorkwam.

Fee legt het bestek op haar bord en pakt de afstandsbediening op. De hamsterweken zijn begonnen. Hendrien Sondervan heeft een nieuw boek uit. Morgenochtend mistbanken en plaatselijk een bui. Ze zet de tv weer uit en brengt haar bord naar de keuken. Schuift het eten in de vuilnisbak. Het licht in de caravan is gedoofd. Ze kan er niet uit opmaken of hij weg is of naar bed.

donderdag 6 oktober 2011

Geschrapt #1

Uit: liefde is een afspraak

Op de dijk staat een ambulance. Er hadden geen sirenes geklonken en niemand had zwaailichten gezien. De mensen keken pas op toen hij langsreed.
Voor nummer dertien kwam hij tot stilstand. Typisch, zeiden er een paar, maar dat waren dagjesmensen. Tegen de tijd dat de buurtbewoners zich voor het huis hadden verzameld, waren de ambulancebroeders binnen.
Fee ziet het pas toen ze de deur uit gaat voor boodschappen. Boer Hartog, de Zwartjes en de kinderen van hoe heten ze, ze hebben zich allemaal verzameld voor het tuinhek van Verboom. Mevrouw Schilder vangt haar blik en vormt met haar lippen de naam RITA.
Met tegenzin loopt Fee naar haar toe.
‘Dood,’ sist mevrouw Schilder, als Fee naast haar staat. ‘Al drie dagen. Heb je niks geroken?’
Fee schudt haar hoofd en probeert zich voor te stellen hoe een dode ruikt. Hoe weten ze dat van die drie dagen, wil ze vragen. Hoe hebben ze dat zo nauwkeurig vast weten te stellen? En zo snel. Ze vraagt zich af of de anderen ook aan dit soort dingen denken, of het veilig is zo’n gedachte hardop uit te spreken.
Het gemompel verstomt als twee ziekenbroeders een brancard naar buiten rijden. Erop ligt een grijze zak. Het is niet duidelijk aan welke kant de voeten liggen en waar het hoofd zich bevindt. Voorzichtig snuift Fee de geur op, maar ze ruikt niks bijzonders. Als de ambulance wegrijdt, zonder sirene, zonder zwaailicht, valt het groepje langzaam uiteen. Niemand let op de hond, die voor het raam in de serre staat en met zijn poten over het glas krast.

Uiteindelijk hoefde mevrouw Verboom helemaal niet dood.