woensdag 29 juni 2011

Tijdschrift

Ik ben gedebuteerd in een literair tijdschrift. Dat tijdschrift bestaat niet meer, want het was heel lang geleden. Het tijdschrift werd gesubsidieerd. Na publicatie van mijn verhaal ontving ik een brief van een redacteur van een literaire uitgeverij die geïnteresseerd was in mijn werk. Ik had geen werk, ik had welgeteld één verhaal, maar beloofde de redacteur op de hoogte te houden van mijn vorderingen. Hij gaf me de naam van een nieuw literair tijdschrift, waarin ik misschien zou kunnen publiceren. Dat tijdschrift was Bunker Hill, dat helaas ook niet meer bestaat. Het plaatste een verhaal van me, en vrijwel onmiddellijk daarna ontving ik een brief van een uitgever die meer van me wilde lezen. Ik vertelde hem hetzelfde als de eerste uitgever, dat ik nog niks had, maar eraan werkte. En dat deed ik, met meer vuur dan ooit tevoren. Ik schreef nieuwe verhalen, stuurde ook die op naar literaire tijdschriften en kreeg nóg een brief van een geïnteresseerde uitgever. Bij die laatste uitgever debuteerde ik niet veel later met een verhalenbundel. Bij de eerste uitgever maakte ik een non-fictie boek en een bloemlezing.

Zonder die literaire tijdschriften weet ik niet hoe ik de weg naar de uitgevers zou hebben gevonden. Ik weet niet hoe ik zou hebben moeten weten of mijn werk kwaliteit bezat. Misschien zou ik ooit een manuscript, waar ik drie jaar in eenzaamheid aan had zitten werken, hebben opgestuurd naar een uitgever, niet wetende dat het daar met duizenden andere op de slush pile van ongevraagde manuscripten zou belanden, maar ik acht de kans groter dat ik dat niet zou hebben gedurfd en in stilte was blijven schrijven, zonder dat mijn verhalen ooit buiten die vier muren van mijn kamer zouden zijn gekomen.

Maar dat was toen en dit is nu. Nu is er internet. Er zijn schrijfwedstrijden en literair agenten die bereid zijn beginnende schrijvers te coachen. Als ik nu had willen debuteren was ik een weblog begonnen, ik had werk ingestuurd naar schrijfwedstrijden als de Brandende Pen of Write Now! En als ik twijfelde aan mijn kwaliteiten en feedback wilde, was ik een schrijfcursus gaan volgen bij een schrijver die me, als handig side effect, zou kunnen introduceren bij zijn uitgever.
Literaire tijdschriften zijn allang niet meer het podium voor de beginnende schrijver, en de enige die daar waarschijnlijk niet rouwig om is, is de beginnende schrijver zelf. Die heeft allang andere podia gevonden.

maandag 20 juni 2011

Vacature

- Dag, je hebt gereageerd op onze vacature voor een eindredacteur.
- (…)
- Je weet toch wel waar ik het over heb?
- Ja, ja. Sorry, ik moet even omschakelen, ik was met iets anders bezig.
- Ben je nu omgeschakeld dan?
- Ja, zeg het maar.
- Nou, we hebben dus ongelooflijk veel reacties gekregen. Duizend, om precies te zijn. Ik ben er eerlijk gezegd nog helemaal overweldigd van. Hoe ik dat nou precies moet gaan aanpakken weet ik ook niet.
- Dat is inderdaad wel heel veel, duizend.
- Maar dat is jouw probleem niet, natuurlijk. Ik heb bedacht dat ik er twintig ga bellen, want ik kan ze natuurlijk moeilijk alle duizend gaan bellen.
- Nee.
- Daarom wou ik je even wat vragen stellen. Het komt nu uit, begrijp ik?
- Ja, hoor.
- Nou, wij zijn dus een tijdschrift over yoga, maar een heel ander tijdschrift dan dat andere tijdschrift over yoga. Ik wil niet zeggen dat dat prutsers zijn, maar bij ons gaan de verhalen dus wel een stukje dieper. Alle mensen die voor ons schrijven zijn zelf yogabeoefenaars en doen het allemaal vrijwillig.
- U bedoelt… dat ze niet betaald krijgen voor hun stukken?
- Ze doen het omdat ze het leuk vinden.
- Ah. En de eindredacteur..?
- Nee, die niet. Jij wordt als enige betaald.
- O, oké.
- Wat was jouw uurtarief ook alweer? O ja, hier staat het. Hm.
- (...)
- Waar was ik? O ja. Je kunt na elk nummer een factuur opsturen. Er is wel een maximum natuurlijk, anders blijven de mensen maar facturen sturen en dat wil je niet.
- Nee, dat wil je niet.
- Effe een heel andere vraag, wat is nou jouw doel in het leven?
- Sorry?
- Dat wil ik eigenlijk wel weten, wat jouw doel in het leven is.
- O. Eh, ik weet niet of ik dat wel zo relevant vind. Voor een freelance eindredacteur, bedoel ik. Vindt u het wel relevant? Ja, anders vraagt u het niet natuurlijk.
- Ik vind het wel relevant, ja. Dus je wilt me niet zeggen wat je doel in het leven is?
- Nee, eigenlijk niet. Dat vind ik privé.
- Dan zijn we uitgepraat.
- Sorry?
- Dan wens ik je nog een prettige dag.
- O. Wilt u dan niet… Hallo?

[Verbinding verbroken.]

woensdag 8 juni 2011

Woord

Het ging die ochtend over woorden die twee betekenissen hadden. De juf had een aantal voorbeelden op het bord geschreven. Ze keek de klas rond. ‘Wie kent er nog één?’ vroeg ze.
Onmiddellijk gingen er een aantal vingers omhoog. ‘Kop,’ zei een klasgenootje, ‘daar kun je uit drinken en het is je hoofd. ‘Been,’ zei een ander, ‘dat geef je aan de hond en het is dit…’ hij wees op zijn eigen been. De juf knikte goedkeurend en schreef de woorden op het bord. ‘Heel goed, wie weet er nog een?’
Ik. Ik wist er wel tien. Maar dat waren allemaal stomme woorden. Ik zon op een woord dat niemand kende, een woord waaruit zou blijken hoe slim en bijzonder ik was.
‘Raket,’ zei een klasgenoot, ‘die gaat naar de maan en het is een ijsje.’
Ik onderdrukte een zucht. Toen dacht ik aan mijn oma, die de kast waar de glazen in stonden ‘het kabinet’ noemde. En ik dacht aan de carnavalskraker die steeds op de radio was: ‘Hoera, retteketet, één hoeraatje voor ons fijne kabinet.’ Ik wist niet precies wat een fijn kabinet was, maar dat kon je wel een beetje afleiden uit het liedje.
Ik stak mijn vinger omhoog.
‘Ja, Marieke?’ zei de juf.
‘Kabinet,’ zei ik, vol ingehouden trots. ‘Dat is een kast en…’ hier aarzelde ik even, ‘een soort feestje.’
De juf keek me een paar seconden aan. Van bewondering, natuurlijk. Omdat ik zo’n moeilijk woord kende. Toen schreef ze op het bord: kabinet – kast – feestje.
Misschien vond ze gewoon het wel goed zo.

zondag 5 juni 2011

De oorlog en zo

Mijn oma geloofde niet in over de datum. Over de datum was een truc van winkeliers om ons meer te laten kopen. Ze beweerde dat je eten in glas en blik wel vijftig jaar kon bewaren, en omdat ze dat een geruststellende gedachte vond, eten dat je zo lang kon bewaren, stond de gangkast vol blikjes en potjes. Die had mijn opa daar ooit voor haar neergezet, want er was niks wat hij niet voor haar deed. Zelf was mijn opa meer van vers. Maar hij geloofde ook niet in over de datum. Er stonden altijd borden en schaaltjes met kliekjes in de kastjes. Op een keer, toen ik op zoek was naar gebaksschoteltjes (‘Achterin het bovenste keukenkastje.’) had ik in een beschimmelde boterham gegrepen die bovenop een stapel borden lag. Ook herinner ik me een hap slagroomgebak die naar grond smaakte en appelmoes waar opeens prik in zat. Mijn opa en oma hadden er niks van gemerkt, die aten smakelijk verder. Misschien hadden oude mensen een taaiere maag. Door de oorlog en zo, dacht ik toen. De oorlog en zo verklaarde altijd veel.