zaterdag 24 oktober 2009

Garnaal


Uit de verte leken ze op Duitse helmen, de aangespoelde kwallen op het strand van Bergen aan Zee. Van dichtbij waren ze onwerkelijk blauw, met donkerblauwe riviertjes die erdoorheen kronkelden. Vriendin maakte foto’s, ik liep verder, door de wind en de regen. Verderop stond een houten karretje in de branding. Toen we dichterbij kwamen bleek er een man op te zitten. Een man in een rolstoel. Twee andere mannen trokken een net door de branding, haalden het in en leegden het in een bak achter de man in de rolstoel. De man in de rolstoel stak zijn hand in de bak en viste er iets uit, dat hij op de grond wierp. Dat herhaalde hij een paar keer. Het waren garnalen, piepklein en doorzichtig als glas. We raapten er een op, eentje die niet meer friemelde in het zand. Zijn ogen lagen als zwarte korrels op het grijze lijfje.
`Steek dan in je mond.’
We keken op. De man in de rolstoel grijnsde naar ons. Hij was een jaar of vijftig, schatte ik. `Eet dan op als je durft,’ zei hij.
`Doe jij het maar,’ riep vriendin, alsof we weer vijftien waren, alsof het niet stervenskoud was, en dit niet Bergen aan Zee, maar een mediterrane vakantieplek waar onze ouders ons mee naar toe hadden gesleept.
De man grijnsde weer. Toen pakte hij een garnaal uit de bak en stak hem in zijn mond. Hij kauwde met open mond en stak toen zijn tong uit. Er lag een grijze drap op.
We lachten, en liepen toen zwijgend verder. Pas een heel stuk verderop zei mijn vriendin: `Ik had het zo gedaan, hoor.’

dinsdag 20 oktober 2009

De andere


Toen ik opgroeide waren wij niet de enige familie Groen in de buurt. De andere familie Groen woonde schuin tegenover ons. Ze hadden twee zoontjes met wie niemand speelde omdat het nogal huilerige types waren. Terwijl wij elke ochtend en elke middag naar school liepen, werden zij met de auto gebracht door hun vader, de andere meneer Groen, die een ijzerwarenzaak had aan de rand van de wijk. Hij bezat een kleine bestelauto waarop met grote letters GROEN stond. En alsof dat nog niet gek genoeg was, had de auto geen achterbank, maar wel wanden van gaatjesboard waaraan gereedschap hing. Er konden precies zes kinderen achterin. Althans, zoveel mochten erin van de andere meneer Groen. Wij wisten dat er wel meer in konden. Op regenachtige dagen, als we geen zin hadden om naar school te lopen, mochten we meerijden. De school begon om half negen, maar als we om kwart over acht bij de andere familie Groen verschenen zaten ze altijd nog te ontbijten, met z’n vieren rond de keukentafel. Wij waren met z’n vijven thuis, maar we ontbeten nooit samen.

zaterdag 10 oktober 2009

Melchisedeck

Ik was in Kisumu beland, de stad waar de oma van Obama woont, maar die kende toen nog niemand. Ik was met een stapeltje travellercheques naar Kenia vertrokken om rond te reizen en vrijwilligerswerk te doen, maar na drie weken bleek de organisatie waar ik vrijwilligerswerk voor deed failliet te zijn gegaan, en zat ik zonder werk. Ik had niet genoeg geld om de rest van de tijd rond te reizen. Zo belandde ik in Kisumu, waar, zo had ik gehoord twee Nederlandse priesters een opvangproject voor straatkinderen runden. Ik kon er komen werken in ruil voor kost en inwoning.