woensdag 22 oktober 2008

Excuus

Er lag een Barbie in de berging. Een collector’s item Barbie die ik enige tijd terug had gekocht om op een moment van financiële misère op Marktplaats te kunnen zetten. Nu lag de Barbie middenin de kamer. Ta-miaut wiebelde met haar kont en dook er boven op. Nam het kopje in haar bek en schudde het heen en weer alsof het een prooi was. De keurige Barbie-coupe zag eruit als een ontplofte suikerspin. Ta-miaut hapte erin en sleepte de Barbie vervolgens achter zich aan naar de bank.

Even later ligt ze daar. De Barbie, niet de poes. De poes heeft haar aandacht inmiddels gericht op de plumeau, die meer tegenstand biedt dan Barbie. Ik pak de Barbie op. Ze glimlacht haar standvaste glimlach. Ik wil haar wegleggen, maar aarzel net te lang. Ik kijk op de klok. Bijna half zes. Nog geen sluitingstijd. En voor ik het weet sta ik buiten. En dan binnen. In de speelgoedwinkel. In een gangpad waar roze de overheersende kleur is. Ik kies drie setjes kleding uit. Rokjes, hakjes, stoere stappers. En reken af. Thuis trek ik Barbie haar verfomfaaide pakje uit, ik was de pluizenbol op haar hoofd, kam de haren en knip er een fatsoenlijke coupe in (voor zover dat mogelijk is bij roze haar). Dan pas ik alle kleding door. Het wordt de driekwartbroek met het glittertopje. `Ja,’ zeg ik, met de stem die ik normaal voor Ta-miaut reserveer, `dat staat je mooi.’

Ik geloof dat het tijd wordt dat ik weer aan het werk ga.

vrijdag 10 oktober 2008

Macbaby

Mijn eerste boek schreef ik op een typmachine. Daar moest ik vaak aan terug denken de afgelopen dagen. Mijn PC stotterde al maanden, tijd om mijn Macbook eens wat intensiever te gaan gebruiken. Dat ging een tijdje goed. Toen zei Macbook opeens: er kan geen internetverbinding worden gevonden. En plotseling kon hij niks meer vinden. Dood. Pats boem. Zomaar. Macbook overleden op de jeugdige leeftijd van twee jaar.

Probleem: ik had geen aankoopbewijs, en ook geen naam van de leverancier. Ik had de Macbook namelijk gekregen, nadat ik een prijsvraag rond een boek van Arnon Grunberg had gewonnen.
Wat nu? Arnon Grunberg bellen?
Ik besloot zijn uitgever te bellen. Ook die had geen aankoopbewijs, en wist me alleen te vertellen dat de Macbook in Frankrijk was aangeschaft.
Ik besloot de Apple-lijn te bellen. Die stuurde me naar het MacHouse.
Het wat?

Het MacHouse bleek een hippe winkel op een steenworp afstand van mijn huis. Door de speakers klonk lounge muziek en overal liepen hippe jongens en meisjes met baseballpetjes op en skatekleren aan. Onmiddellijk na binnenkomst overviel me een angst om door de mand te vallen. Als PC-gebruiker, als digibiel, als veertiger, als vrouw, wat dan ook: door de mand.

Het service center bevond zich op de tweede verdieping. Er waren luie banken, er was koffie, er was fijne muziek. In vitrinekasten was een soort Apple-museum ingericht met prehistorische processors en laptops ter grootte van Samsonite-koffers. Het was er best druk. Er was geen rij en je kon geen nummertje trekken, maar niemand drong voor en niemand maakte haast. Ook de jongens en meisjes achter de balie niet. Ze spraken op zalvende toon, lachten veel naar de klanten en deden soms zelfs iets dat op flirten leek (alleen niet met mij.)
Een lieve jongen nam mijn laptop aan alsof het een pasgeboren baby was.
`Je harde schijf is kapot,’zei hij.
`Goh, ik dacht dat Macs onverwoestbaar waren,’zei ik.
De lieve jongen lachte meelevend. `Harde schijven zijn nooit te vertrouwen.’
Net als mannen, wilde ik zeggen. Niet omdat ik dat geloofde, maar omdat ik graag een grapje wilde maken, en dit was het enige grapje dat ik kon verzinnen.
`Er zitten ook wat barstjes in de kast,’ zei de jongen glimlachend. Met de kast bedoelde hij de buitenkant.
`Wat raar,’ zei ik, `ik neem hem zelden ergens mee naar toe.’ Ik was er wel een paar keer op gaan zitten, maar dat zei ik niet. Ik was bang dat de jongen dan zou stoppen met glimlachen.
Ik vroeg hoe het met de gegevens op mijn oude harde schijf zat: waren die nog te redden?
De jongen schudde spijtig zijn hoofd.
Ik dacht aan de laatste versie van mijn boek. Aan een verhaal. Een recensie. Mijn dagboek. Foto’s. Allemaal weg. Ik glimlachte, `Nou ja, niks aan te doen.’

Ik liet mijn baby bij hem achter, betaalde de rekening – want de garantie was inmiddels verlopen – en liep gelukzalig glimlachend naar buiten. Want dat hadden ze wel voor elkaar gekregen in hun Machouse.
Zou het soms een virus zijn?

woensdag 1 oktober 2008

Boos

Frits Spits is boos. Of eigenlijk is hij verdrietig. Hij heeft een boek geschreven en mocht dat in De wereld draait door komen promoten. Maar het gesprek ging niet over zijn boek, en daarom is Frits Spits nu boos. Verdrietig. `Matthijs van Nieuwskerk heeft geen respect voor zijn gasten,' zei Frits Spits in RTL Boulevard, en: `Dit is niet goed voor ons land.' Daarna zei hij `sorry hoor' en wendde zich huilend af.

Frits Spits werkt al jaren voor de radio. Zestig jaar of zoiets. Daarom heeft hij dat boek geschreven. Frits Spits heeft de afgelopen jaren vele boeken gepromoot. Hij zou moeten weten dat het boek an sich niet besproken hoeft te worden om een succes te worden, sterker nog, dat kijkers wegzappen en luisteraars even gaan plassen als een schrijver uitgebreid over zijn werkwijze, de gesprekken met zijn redacteur en het corrigeren van de drukproeven gaat vertellen. Dat de boekverkoop juist stijgt als de schrijver een paar lekker gekke uitspraken doet, of ten tijde van de publicatie naakt in de Playboy gaat staan, of in een belastingsschandaal is verwikkeld. Matthijs van Nieuwkerk vroeg Frits Spits, nadat hij uitgebreid de loftrompot had gestoken over Spits' kwaliteiten als radiomaker, een paar nummers aan- en af te kondigen in Spits-stijl. En dat vond Frits respectloos.

Ooit werd ik geinterviewd door Frits Spits in de Avondspits. Het was 1993, ik was een beginnend journalistje en had een boek geschreven over U2. Ik zou het boek gaan promoten bij Marc Stakenburg, die een populair radioprogramma maakte in die tijd. Marc Stakenburg had me tevens geholpen bij het schrijven van dat boek. Toen hing Frits Spits opeens aan de lijn. Of ik mijn boek bij hem wilde promoten. Maar dan wilde hij wel de primeur.
`Die is eigenlijk al voor Marc Stakenburg,' zei het beginnende journalistje voorzichtig.
`Marc Stakenburg?' riep Frits Spits verbijsterd. `Met dat lullige programmaatje van hem? Daar luistert toch geen hond naar?'
Ik mompelde iets als `beloofd' en `hij heeft me geholpen.' Maar ome Frits hoonde al mijn opmerkingen weg. Naar hém luisterden pas veel mensen, ik was gek als ik hem niet de primeur gaf. Maar ik moest het zelf weten hoor, als ik liever in dat knullige, slecht beluisterde programmaatje van die Marc Stakenburg ging zitten, moest ik dat vooral doen. Maar dan was ik niet meer welkom bij hem.

Uiteindelijk liet ik me overreden. Ik belde Marc Stakenburg, die niet zo moeilijk deed over die primeur, en verscheen twee dagen later in de Avondspits.
Het woord respectloos viel niet.