donderdag 25 december 2008

Merry Christmas

Ooit bracht ik de kerstdagen met een vriendin door in Londen. Althans, dat was de bedoeling, maar eenmaal in Londen aangekomen bleek het hele centrum closed for the holidays. Gelukkig hadden we kennissen in de buurt, een echtpaar dat we die zomer op een Franse camping hadden ontmoet en dat ons had uitgenodigd langs te komen: any time. `In de buurt’ bleek alleen iets minder dichtbij dan we dachten. We hadden geen geld voor trein of bus en het liften ging moeizaam. Op kerstavond strandden we in Birmingham, the capital of mistroostigheid. De hostel zat vol, maar een vriendelijke voorbijganger wist ons te vertellen dat het Leger des heils aan de William Booth Lane (ja, echt) ook kamers verhuurde.

We werden ontvangen door de penetrante geur van ontsmettingsmiddelen. In de hal stond een kerstboom zonder versiering. `Merry Christmas,' zei een lange magere man, wiens handen eruit zagen alsof ze verkeerd om aan zijn polsen waren gemonteerd. We wensten hem een merry christmas too, en gingen het kantoortje van de huismeester binnen. Toen we zestien pond armer en een sleutel rijker naar buiten kwamen stond de magere man er nog steeds. `Merry christmas.' Hij klonk mechanisch en onvermoeibaar, een beetje als de plastic kerstman die we in het winkelcentrum hadden zien staan. Het enige verschil was dat hij zijn wens ook uitsprak zonder dat je hem een muntstuk voerde. Maar dat kwam waarschijnlijk door het bord met de tekst: NO DRUGS, ALCOHOL, BEGGING OR PROSTITUTION.

Onze kamer bevond zich aan een lange gang die verlicht werd door flikkerende TL-staven. Het enige raam zat zo hoog dat we er niet achter kwamen wat het uitzicht was. We bladerden de Bijbel op het nachtkastje door en maakten grapjes over de avondklok. Maar toen onze deur om tien uur via een centraal systeem werd vergrendeld, maakten we geen grapjes meer. We luisteren naar het getik van de leidingen en het geschreeuw dat door de muren heen drong.

De volgende ochtend werden we om halfzeven gewekt door een sirene. Ontbijt vond plaats in de kantine in de kelder. Op de counter stonden cornflakes te weken in lauwe melk. Een morsige kok stond lapjes bacon met eeltgeel zwoerd uit te bakken. We kregen thee met grauw schuim erop, en een glas orange juice dat naar vitamine C-bruistabletten smaakte, en dat misschien ook wel was.

Het was nog maar net licht toen we weer langs de oprit stonden met een liftbordje in onze bibberende knuisten. Tegen de middag arriveerden we op onze eindbestemming: Leamington Spa. `Let’s go to the Ploughs and Harrows,’ zei onze gastheer. `That’s where we drink,’ voegde hij eraan toe. We stopten niet meer met drinken de daaropvolgende dagen, en ook niet met eten. We trokken Christmas crackers kapot, bliezen op feesttoeters en droegen papieren kronen op ons hoofd. Het had niks te maken met kerst zoals wij het kenden, maar het werd niettemin de beste kerst ooit.

dinsdag 2 december 2008

Mode

Ergens in modeland woont een duivelse modegoeroe die graag lacht in zijn vuistje. Hij heeft zichzelf tot opdracht gesteld ons wijs te maken dat lelijk mooi is. Zo bedacht hij een tijdje terug vormeloze laarzen van dof suède gevoerd met bont. Zoals je oma ze draagt in de winter. En hij deed er nog een schepje bovenop, hij noemde ze `ugly’, kort: Uggs. En hij vertelde dat we ze niet alleen in de winter moesten dragen, zoals onze oma’s doen, maar ook in de zomer, onder luchtige jurkjes. Haha, was dat lachen.
Hij is goed met schoenen, de goeroe. Ooit bedacht hij sneakers met sleehakken. Bombardeerde de verpleegstersgezondheidssandaal tot verplicht nummer. Ontwierp plastic waterschoenen met hakken en meegebakken glitters. Daarna duwde hij ons gymschoenen door de strot, van het type dat Amerikaanse toeristes dragen in een poging nog iets van elegantie uit te stralen tijdens hun `Europe in 12 days’. Om het nog gekker te maken verfde hij ze zilver en goud. Toen al die grappen geslaagd bleken keek hij in het overzicht van vijftig jaar modeflaters en stuitte daar op de fluorescerende legging. Bingo! De tuniek voor zwangere vrouwen, nog zo’n succes. Ook een favoriet van hem: de `Hé-je-melk-kookt-over!’ Oftewel de broek die zover is afgezakt dat de onderbroek grotendeels zichtbaar is. Niks is hem te dol, die lekkere gekkerd. Het wachten is nu op de terugkeer van de schoudervullingen ter grootte van een half volkoren. Ik ben de eerste die ze af zal stoffen.

donderdag 6 november 2008

Denk daar maar eens over na

Het zijn altijd supermodels die zeggen dat schoonheid van binnen zit, en miljonairs die zeggen dat geld niet belangrijk is.

woensdag 22 oktober 2008

Excuus

Er lag een Barbie in de berging. Een collector’s item Barbie die ik enige tijd terug had gekocht om op een moment van financiële misère op Marktplaats te kunnen zetten. Nu lag de Barbie middenin de kamer. Ta-miaut wiebelde met haar kont en dook er boven op. Nam het kopje in haar bek en schudde het heen en weer alsof het een prooi was. De keurige Barbie-coupe zag eruit als een ontplofte suikerspin. Ta-miaut hapte erin en sleepte de Barbie vervolgens achter zich aan naar de bank.

Even later ligt ze daar. De Barbie, niet de poes. De poes heeft haar aandacht inmiddels gericht op de plumeau, die meer tegenstand biedt dan Barbie. Ik pak de Barbie op. Ze glimlacht haar standvaste glimlach. Ik wil haar wegleggen, maar aarzel net te lang. Ik kijk op de klok. Bijna half zes. Nog geen sluitingstijd. En voor ik het weet sta ik buiten. En dan binnen. In de speelgoedwinkel. In een gangpad waar roze de overheersende kleur is. Ik kies drie setjes kleding uit. Rokjes, hakjes, stoere stappers. En reken af. Thuis trek ik Barbie haar verfomfaaide pakje uit, ik was de pluizenbol op haar hoofd, kam de haren en knip er een fatsoenlijke coupe in (voor zover dat mogelijk is bij roze haar). Dan pas ik alle kleding door. Het wordt de driekwartbroek met het glittertopje. `Ja,’ zeg ik, met de stem die ik normaal voor Ta-miaut reserveer, `dat staat je mooi.’

Ik geloof dat het tijd wordt dat ik weer aan het werk ga.

vrijdag 10 oktober 2008

Macbaby

Mijn eerste boek schreef ik op een typmachine. Daar moest ik vaak aan terug denken de afgelopen dagen. Mijn PC stotterde al maanden, tijd om mijn Macbook eens wat intensiever te gaan gebruiken. Dat ging een tijdje goed. Toen zei Macbook opeens: er kan geen internetverbinding worden gevonden. En plotseling kon hij niks meer vinden. Dood. Pats boem. Zomaar. Macbook overleden op de jeugdige leeftijd van twee jaar.

Probleem: ik had geen aankoopbewijs, en ook geen naam van de leverancier. Ik had de Macbook namelijk gekregen, nadat ik een prijsvraag rond een boek van Arnon Grunberg had gewonnen.
Wat nu? Arnon Grunberg bellen?
Ik besloot zijn uitgever te bellen. Ook die had geen aankoopbewijs, en wist me alleen te vertellen dat de Macbook in Frankrijk was aangeschaft.
Ik besloot de Apple-lijn te bellen. Die stuurde me naar het MacHouse.
Het wat?

Het MacHouse bleek een hippe winkel op een steenworp afstand van mijn huis. Door de speakers klonk lounge muziek en overal liepen hippe jongens en meisjes met baseballpetjes op en skatekleren aan. Onmiddellijk na binnenkomst overviel me een angst om door de mand te vallen. Als PC-gebruiker, als digibiel, als veertiger, als vrouw, wat dan ook: door de mand.

Het service center bevond zich op de tweede verdieping. Er waren luie banken, er was koffie, er was fijne muziek. In vitrinekasten was een soort Apple-museum ingericht met prehistorische processors en laptops ter grootte van Samsonite-koffers. Het was er best druk. Er was geen rij en je kon geen nummertje trekken, maar niemand drong voor en niemand maakte haast. Ook de jongens en meisjes achter de balie niet. Ze spraken op zalvende toon, lachten veel naar de klanten en deden soms zelfs iets dat op flirten leek (alleen niet met mij.)
Een lieve jongen nam mijn laptop aan alsof het een pasgeboren baby was.
`Je harde schijf is kapot,’zei hij.
`Goh, ik dacht dat Macs onverwoestbaar waren,’zei ik.
De lieve jongen lachte meelevend. `Harde schijven zijn nooit te vertrouwen.’
Net als mannen, wilde ik zeggen. Niet omdat ik dat geloofde, maar omdat ik graag een grapje wilde maken, en dit was het enige grapje dat ik kon verzinnen.
`Er zitten ook wat barstjes in de kast,’ zei de jongen glimlachend. Met de kast bedoelde hij de buitenkant.
`Wat raar,’ zei ik, `ik neem hem zelden ergens mee naar toe.’ Ik was er wel een paar keer op gaan zitten, maar dat zei ik niet. Ik was bang dat de jongen dan zou stoppen met glimlachen.
Ik vroeg hoe het met de gegevens op mijn oude harde schijf zat: waren die nog te redden?
De jongen schudde spijtig zijn hoofd.
Ik dacht aan de laatste versie van mijn boek. Aan een verhaal. Een recensie. Mijn dagboek. Foto’s. Allemaal weg. Ik glimlachte, `Nou ja, niks aan te doen.’

Ik liet mijn baby bij hem achter, betaalde de rekening – want de garantie was inmiddels verlopen – en liep gelukzalig glimlachend naar buiten. Want dat hadden ze wel voor elkaar gekregen in hun Machouse.
Zou het soms een virus zijn?

woensdag 1 oktober 2008

Boos

Frits Spits is boos. Of eigenlijk is hij verdrietig. Hij heeft een boek geschreven en mocht dat in De wereld draait door komen promoten. Maar het gesprek ging niet over zijn boek, en daarom is Frits Spits nu boos. Verdrietig. `Matthijs van Nieuwskerk heeft geen respect voor zijn gasten,' zei Frits Spits in RTL Boulevard, en: `Dit is niet goed voor ons land.' Daarna zei hij `sorry hoor' en wendde zich huilend af.

Frits Spits werkt al jaren voor de radio. Zestig jaar of zoiets. Daarom heeft hij dat boek geschreven. Frits Spits heeft de afgelopen jaren vele boeken gepromoot. Hij zou moeten weten dat het boek an sich niet besproken hoeft te worden om een succes te worden, sterker nog, dat kijkers wegzappen en luisteraars even gaan plassen als een schrijver uitgebreid over zijn werkwijze, de gesprekken met zijn redacteur en het corrigeren van de drukproeven gaat vertellen. Dat de boekverkoop juist stijgt als de schrijver een paar lekker gekke uitspraken doet, of ten tijde van de publicatie naakt in de Playboy gaat staan, of in een belastingsschandaal is verwikkeld. Matthijs van Nieuwkerk vroeg Frits Spits, nadat hij uitgebreid de loftrompot had gestoken over Spits' kwaliteiten als radiomaker, een paar nummers aan- en af te kondigen in Spits-stijl. En dat vond Frits respectloos.

Ooit werd ik geinterviewd door Frits Spits in de Avondspits. Het was 1993, ik was een beginnend journalistje en had een boek geschreven over U2. Ik zou het boek gaan promoten bij Marc Stakenburg, die een populair radioprogramma maakte in die tijd. Marc Stakenburg had me tevens geholpen bij het schrijven van dat boek. Toen hing Frits Spits opeens aan de lijn. Of ik mijn boek bij hem wilde promoten. Maar dan wilde hij wel de primeur.
`Die is eigenlijk al voor Marc Stakenburg,' zei het beginnende journalistje voorzichtig.
`Marc Stakenburg?' riep Frits Spits verbijsterd. `Met dat lullige programmaatje van hem? Daar luistert toch geen hond naar?'
Ik mompelde iets als `beloofd' en `hij heeft me geholpen.' Maar ome Frits hoonde al mijn opmerkingen weg. Naar hém luisterden pas veel mensen, ik was gek als ik hem niet de primeur gaf. Maar ik moest het zelf weten hoor, als ik liever in dat knullige, slecht beluisterde programmaatje van die Marc Stakenburg ging zitten, moest ik dat vooral doen. Maar dan was ik niet meer welkom bij hem.

Uiteindelijk liet ik me overreden. Ik belde Marc Stakenburg, die niet zo moeilijk deed over die primeur, en verscheen twee dagen later in de Avondspits.
Het woord respectloos viel niet.

maandag 29 september 2008

Bekende Nederlander

Er stond een bekende Nederlander voor de Albert Heijn. Eigenlijk stond hij niet, hij zat op de bagagedrager van zijn fiets. Vroeger, als kind, fietste ik wel eens zo. Gezeten op de bagagedrager, armen om hem zadel heen naar het stuur. Op een gegeven moment word je daar te oud voor, dan veranderen je lichaamsverhoudingen of word je gewoon stijver en blijk je opeens niet meer op die manier met je handen bij het stuur te kunnen. De bekende Nederlander had zijn handen dan ook niet op het stuur gelegd, maar op het zadel. Naast de bekende Nederlander stond een oudere heer. Hij boog zich over de bekende Nederlander heen op een manier die zelfs door mij als tamelijk intimiderend werd ervaren. `Ga je nog iets nieuws doen komend seizoen?' vroeg hij.
Nu pas zag ik dat de bekende Nederlander zijn handen niet zomaar op zijn zadel had gelegd, maar het fietszadel als tafeltje gebruikte. Er lag een stukje papier op waar hij iets op krabbelde. Daarna overhandigde hij het stukje papier aan de oudere heer. `Iets nieuws?' vroeg hij. Hij keek even op toen ik langsliep, en ik kan het me verbeelden, maar ik dacht dat ik wanhoop las in zijn ogen.

dinsdag 23 september 2008

Brief

Psychologie magazine had iets bedacht. Een brief aan jezelf. Schrijf een brief aan jezelf, stop hem in een envelop, plak hem dicht en stuur hem naar Psychologie magazine. Na een jaar stuurt Psychologie magazine hem ongeopend aan je terug.
Tot zover de actie (want dat is wat een idee met lezers erbij worden genoemd: een actie).

Ik vond het een absurde actie. Een brief aan jezelf. Beste ik. En wat is nou een jaar? Ja, als je twaalf bent, dan is een jaar een eeuwigheid, net zoals de route naar school kilometers lang lijkt en de zomervakantie eindeloos. Maar als je ouder wordt begint alles te krimpen, om te beginnen de tijd. Een week is voorbij voordat je je hoofd hebt kunnen keren. Je denkt dat het maart is en het is al september. Je laat foto's maken en blijkt opeens een vrouw van middelbare leeftijd te zijn. Een brief die je vandaag op de bus doet komt morgen aan, en dan blijkt er opeens 2009 op de poststempel te staan. Dat kennen we. Niks nieuws onder de zon.

Daarom heb ik een betere actie bedacht. Een brief van jezelf-over-een-jaar die vandaag op de mat valt. Om je te waarschuwen voor alle verkeerde beslissingen die je het komende jaar gaat maken, de mensen en projecten waaraan je je tijd zal verspillen, maar ook: alle successen die je zal boeken, alle mensen met wie je waardevolle tijd zal doorbrengen. Wat zal je een tijd besparen! De tijd zal niet langer krimpen, maar zich uitbreiden, en elke minuut wordt goed besteed.

Nu nog een tijdschrift vinden die hier een actie aan wil verbinden.

maandag 1 september 2008

Uitmarkt

Op de boekenmarkt:

Vrouw houdt boek omhoog voor man, die even verderop staat met kinderwagen. `Kijk eens?'
Man schudt mismoedig zijn hoofd. `Ik heb al zoiets. Werkt toch niet.'

maandag 28 juli 2008

Jongensboek


We gingen op avontuur. Als in een spannend jongensboek. We hadden de boot volgeladen met proviand, water, zonnebrand, brandstof en wasgoed, hoewel dat laatste niks met het avontuur te maken had.

In de stad was de hitte verzengend, maar op het water was het goed te doen. We hadden een paraplu mee die als parasol kon dienen en zelfs een thermosfles met thee omdat thee, zo wisten we, een betere dorstlesser is dan water. Of fris. Bier. Om maar een paar dorstlessers te noemen.

We voeren onder bruggen door die zo laag waren dat we op de bodem van de boot moesten gaan liggen om eronderdoor te kunnen. We zagen bloeiende waterlelies. Spinnen zo groot als muizen. En toen waren we nog maar bij Diemen.

We bereikten een polderlandschap. Het was er stil en het rook naar koeienpoep. We maakten mooie foto's. De lucht betrok, maar de bui, zo verzekerden we elkaar, zou netjes langs ons trekken, kijk maar, daar links regent het al, maar recht vooruit is het nog licht.

De hemel trok langzaam dicht. De zon verdween. Het werd donker op het water en bladstil. In de verte klonk de eerste donder. We voeren door, want de boot was van plastic en de inhoud niet nat, en hoe dan ook, de bliksem kon echt niet bij ons inslaan. Toch?

Het begon te regenen. Niet zo hard, maar desalniettemin: regen. We besloten de bui af te wachten onder de afhangende takken van een paar bomen op de wal. Vanuit onze schuilplaats zagen we hoe de regen op het water petste. Maar wij zaten droog. We begonnen een beetje te zoenen en ook een beetje giechelen, want dit was méér spannend jongensboek dan we hadden durven dromen.

De wind stak op en sproeide onze gezichten nat. Straks gaan de bladeren regen doorlaten, zeiden we, maar dan zijn we hier allang weer weg. We telden de seconden tussen de flits en het onweer. Vijftien. Twaalf. Negen. Het wordt al minder, zeiden we. Toen een enorme klap. Een flits en een, twee, drie, vier, vijf, zes seconden later nog een knal. Misschien is dit een nieuwe bui, zeiden we. En we vroegen ons af hoeveel nieuwe buien er nog zouden volgen.

Telkens als we dachten dat het echt niet harder kon regenen, bleek dat toch nog te kunnen. Ons bladerdak begon te lekken. We staken de paraplu op die als parasol had moeten dienen en bedekten ons met dekbedovertrekken en handdoeken uit de wastas. Hoe handig het was, zeiden we tegen elkaar, dat we die tas met wasgoed bij ons hadden. En een paraplu, wat een slim toeval!

Onze voeten werden koud omdat ze in tien centimeter water stonden. Onze haren dropen en zelfs mijn onderbroek raakte doorweekt. We dronken hete thee uit de thermosfles, en zeiden weer: hoe handig.

Het kan tien minuten duren, maar ook een uur, dachten we.
Het werd een uur. In dat uur zeiden we heel vaak tegen elkaar: volgens mij begint het al iets minder hard te regenen, en: kijk, daar links wordt het al lichter. Tegen de tijd dat we dat ook daadwerkelijk geloofden, besloten we te vertrekken.

We schepten twinitg liter water uit de boot, bedekten de bodem met doorweekte dekbedovertrekken en handdoeken. Visten de takjes en blaadjes uit ons haar. We aten kleumend een stukje brie met natgeworden stokbrood en dronken het laatste restje warme thee. Toen schoten we, volle kracht vooruit, het water op, de polder uit, het grote kanaal op richting huis.

Thuis moesten we heel lang douchen om het weer warm te krijgen. Daarna verscheen moeder met zoetgeurende thee en een schaaltje flikken. Ze kneep ons in de wangen en zei: dat was een waar avontuur hè, stelletje deugnieten?

Nou ja, zo zou het zijn gegaan in dat spannende jongensboek.

maandag 14 juli 2008

Patat

Ik trok de voordeur achter me dicht en klemde de lege boodschappentas onder mijn arm. Groette de eigenaar van de patatkraam waar ik boven woon. Hij wenkte me en duwde een vreemde, ietwat schutterige jongen, naar voren. Een nieuw personeelslid, begreep ik.
'Zij woont hier boven,' zei hij, zonder het nieuwe personeelslid aan me voor te stellen. 'Zij zit de hele dag achter computer.' Hij liet zijn vingers over een denkbeeldig toetsenbord gaan. 'Zij gaat ' s ochtends naar buiten om boodschappen te doen. Dan gaat zij weer achter apparaat. De hele dag.' Hij lachte naar mij, alsof hij een heel goeie mop had verteld en nu verwachtte dat ik ook zou gaan lachen. Dus deed ik dat maar.
'Ben jij wel op vakantie geweest?' Hij lachte nog steeds.
Ik twijfelde. Telde zes dagen Istanbul als een echte vakantie? Ik knikte voorzichtig van ja.
'Waarheen?'
'Istanbul.'
'Istanbul? Turkije,' besloot de man. Hij keek bedenkelijk. 'Jij hebt geen kinderen, toch?'
Ik schudde mijn hoofd
'En een man? Ook geen man.' Hij keek grijnzend naar zijn nieuwe werknemer, die er wat verloren bijstond. 'Geen man, geen kinderen, zit hele dag alleen maar achter apparaat, die computer.' Hij wendde zich weer tot mij. 'Heb jij nog die vriend?'
Welke vriend, dacht ik, maar voor de zekerheid zei ik maar ja.
'Ik zie hem nooit meer.'
'Hij komt altijd 's avonds langs, dan zijn jullie al gesloten,' loog ik.
De buurman knikte en wees op het kartonnen bord aan de gevel. Personeel gezocht, las ik.
'Ik heb nog iemand nodig voor de zaterdag. Is goed voor je, veel contact met de mensen.'
'Ik zal erover nadenken,' zei ik, waarna ik mijn hand opstak en mijn weg naar de supermarkt vervolgde. Als een compleet ander mens.

dinsdag 13 mei 2008

De nachtmerrie

van iedereen die op vakantie is of gaat:
dat het in Nederland óók mooi weer is.

donderdag 8 mei 2008

Cowboys

Oprah had dokter Oz op bezoek. Dokter Oz is het type arts dat overal verstand van heeft. Hij oogt als een Thunderbirds-poppetje en gaat steevast gekleed in een blauw operatiekostuum - zodat er geen verwarring kan ontstaan over zijn beroep waarschijnlijk. Het doet me denken aan Silvana Simons die, toen ze een boekenprogramma ging presenteren, een bril opzette. Je wilt tenslotte geen verwarring creëren bij de kijkers.

Maar dit terzijde.

Dokter Oz behandelde een paar, laten we zeggen, populair wetenschappelijke kwesties. Zoals daar is (spreek uit op zijn Engels:) gas.

Een kijker, een man die representatief was voor een heleboel mannen, begreep ik, dacht dat vrouwen geen gas produceerden. Een andere man wist weer te vertellen dat vrouwen wel degelijk gas produceerden, en wel in enorme hoeveelheden, `bij mij in de familie tenminste.’

Tijd voor dokter Oz om de proef op de som te nemen. Twee stoere cowboys uit het Amerikaanse midwesten, een man en een vrouw, mochten als proefpersonen fungeren. Ze trokken een wielrenbroek aan die geheel uit rubber was vervaardigd. De rubberen broek stond middels een slang in verbinding met twee plastic zakken die op hun rug hingen - juist, als gasflessen. Daarna stapten ze op hun paarden en gallopeerden ze weg.

Een hele dag lang werd hun gas opgevangen in de zakken. Aan het einde van de dag stonden hun zakken bol. Via een procédé met flessen en een waterbak, dat zo ingewikkeld was dat ik het hier niet na kan vertellen, werd de inhoud van de zakken gemeten om voor eens en voor altijd vast te kunnen stellen wie er meer gas produceerden: mannen of vrouwen.
`Ik ga winnen,’ pochte de vrouw, terwijl haar gas te water werd gelaten.
Drie liter was haar score.
Toen was de man aan de beurt. Zijn score was 3, 3 liter.
`Ik zei het toch,’ zei de man quasi nonchalant.
De vrouw keek spijtig. Daarna bestegen ze hun paarden weer en galoppeerden ze weg.
Poor lonesome cowboys on a long way from home.

dinsdag 1 april 2008

3D

Ooit zag ik Jaws3 in de bioscoop met een rood-groen 3D-brilletje op. Ik herinner me alleen nog dat de ondertitels niet 3D waren en ik na afloop misselijk naar buiten kwam. Maar 3D is niet meer wat 3D was.

Afgelopen weekend bezocht ik U2 in 3D. Meer voor de grap dan om wat anders. Maar het zaallicht was nog niet gedoofd, of de grap bleek al achterhaald. Het kippenvel vloog over mijn armen. Ik wist opeens weer hoe het was, hoe het voelde. Het zat in één klap weer in mijn systeem, onder mijn huid, zoals ex-rokers bij één trekje weer verslaafd zijn.

U2. Ik kende ze alleen van drie schreeuwplaten, en toen was daar opeens The Unforgettable fire, een vreemd ding vol atmosferische klanktapijten (de schreeuwnummers sloeg ik over), en een fan was geboren. Een tijd lang verslond ik alles wat met U2 te maken had, ik kocht alle platen, singles, bootlegs, boeken en buitenlandse tijdschriften – zelfs als er maar drie regels tekst instonden die zijdelings met de band te maken hadden. Ik ging vijf keer naar Rattle and Hum. Ik vierde Bono's verjaardag. Ik reisde af naar Dublin en zette mijn naam tussen de graffiti van fans op de muren van Windmill Lane studio’s. Maakte foto’s van Bona Vox, het winkeltje in gehoorapparaten waar Bono zijn naam vandaan had. En bezocht alle plekken uit de liedjes en de verhalen.

Ik schreef een boek.
Ik volgde een tour. Van Rotterdam naar Gent naar Berlijn naar Praag naar Straatsburg naar Lausanne naar Parijs naar Milaan in een oud Volkswagenbusje. Duizenden kilometers snelweg. Slapen op parkeerplaatsen. 's Ochtends worden weggestuurd door een schoonmaakploeg of de politie. Voor aanvang van het concert flyeren, en later - bij voorkeur als het voorprogramma al begonnen was, en ze voor een paar euro weggingen - kaartjes kopen bij de zwarthandelaren die altijd bij de stadions rondhingen. En als de kaartjes op waren of te duur, buiten de muren met tientallen anderen naar het concert luisteren. Met een fles wijn, of zoals in Parijs, met Tjechische champagne en kaviaar. Na afloop naar huis worden geleid door de tonen van Can't help falling in love. Dromerig en voldaan. Wise men say/ only fools rush in...

In Berlijn da man himself mijn boek overhandigen. Samen lachen om de foto’s. En Bono die met viltstift achterop mijn T-shirt schreef: Marieke is my main woman. Natuurlijk was ik verliefd, dat was onontkoombaar. Minstens een keer per week droomde ik dat ik vooraan stond bij een optreden op een geheime locatie - vooraan met een paar anderen – the chosen few.

En opeens was dat moment daar, met als verschil dat ik me niet op een geheime locatie bevond, maar in een IMAX-theater, en een debiele bril op mijn neus had waardoor het leek alsof de film waarnaar ik keek de werkelijkheid was.

En ja, na afloop schaamde ik me daar best een beetje voor.
Maar uiteindelijk deed het niets af aan de ervaring.

vrijdag 28 maart 2008

Wilde dieren

Ik kwam een handgekrabbeld briefje tegen in een ouwe schoenendoos. Ik las:

Marieke houdt niet van:
-Star Trek en stomme films
-onverwachte aanbellers
-boeren, scheten, vieze handdoeken en wc’s
-snorren
-lieve mannetjes die teveel achter de computer zitten

Marieke houdt wel van:
-leuke eetdingen met verse kruiden en daarna m&m’s maar eigenlijk citroensorbetijs dat ik nooit koop
-overbodige leuke rommel uit een winkel met weinig speelgoed maar liever lingerie die past
-knuffeltjes maar ook een bloemetje of een kadootje soms
-schone lakens en handdoeken, een schoon huis, lekker kussen (kusjes)
-verre reizen naar bijvoorbeeld het Schip in de Spaarndammerbuurt en af en toe een wandeling met veel wilde dieren onderweg.


Zo is het maar net, dacht ik.
Waarom was het ook alweer uitgegaan?

woensdag 26 maart 2008

Typex

Wist u dat typex is uitgevonden door de moeder van de zanger van the Monkees, die door die uitvinding de eerste vrouwelijke miljonair werd?

Ooit kende ik iemand wiens oom de uitvinder was van halvarine.
Ja, halvarine was een uitvinding, ik wist het ook niet. Maar als het mijn oom was geweest die de uitvinding had gedaan, zou ik het ook aan iedereen hebben verteld.

Stiekem ben ik jaloers op mensen met dit soort familieleden. Het enige waarmee ik kan schermen is een verhaal over mijn overgrootvader, die als jonge knaap chef inkoop was bij de Bijenkorf. Op een dag stelde zijn baas hem voor om samen met nog iemand een nieuw soort winkel op te richten, een winkel in eenheidsprijzen.
`Een winkel in eenheidsprijzen?’ zei mijn overgrootvader, `dat kan niks worden.’ En hij besloot niet mee te doen.

Dit jaar bestaat de Hema 75 jaar.

zondag 16 maart 2008

Aantrekkelijk

`Wat vind jij aantrekkelijk en geruststellend aan een man?’ vroeg S****
Nee, hij zat niet te vissen naar complimentjes en vroeg het ook niet zomaar, uit nieuwsgierigheid. Hij was aan het researchen voor een artikel.

`Ah zo,’ zei ik, `laat me even nadenken.’

Ik had kunnen antwoorden dat ik het geruststellend vind als een man me voorleest in bed, zijn druppels van de wc-bril veegt en me thuisbrengt als hij zelf elders slaapt - tenzij dat elders zijn vrouw of zijn minnares is. Dat ik het geruststellend vind als hij weet wat mijn lievelingskoekjes zijn en die in huis haalt als ik sip ben, weet wanneer hij me met rust moet laten en wanneer ik alleen maar doe alsof hij me met rust moet laten. En dat hij niet vraagt: ben jij ook klaargekomen, maar weet dat als hij dat moet vragen, dit betekent dat hij de volgende keer iets meer zijn best moet doen.

Maar ik antwoordde iets over een goed gesprek, mooie ogen en de juiste hoeveelheid haar op armen en hoofd.

`Heb je daar wat aan?’ vroeg ik S****
Ja, daar had hij heel veel aan. Hij vroeg hoe ik wilde heten in zijn stuk. `Myrna Uytenboogaard,’ zei ik.
`Neehee,’ zei S**** `wel een normale naam.’
`Dat is een normale naam,’ zei ik, maar het mocht toch niet van hem.

Hij ging er mee aan de slag en een week later kreeg ik een eerste versie doorgemaild.
Ik stond versteld van mezelf. Ik zei best goeie dingen. `De gedroomde interviewkandidaat,’ zei S****.
Ik geloof niet dat ik ooit eerder ergens een gedroomde kandidaat voor was. Had ik mijn roeping gemist?

Hoe dan ook, binnenkort wordt het gepubliceerd.
Nee, ik zeg natuurlijk niet wanneer en waarin.

UPDATE: Volgens S****, die eigenlijk Stijn heet, bevordert het misschien de verkoop als ik gewoon zeg dat het HP/De Tijd is. Wij betwijfelen dat, maar à la.

woensdag 12 maart 2008

Autoritair II

Ik heb dus een heilig ontzag voor autoriteiten. Het is zelfs zo erg dat ik aan (bij? voor?) de douane altijd heel hard mijn best doe te laten zien dat ik echt, heus niet, ik zou niet durven, niks illegaals vervoer.
Daar trapt de douane dus nooit in. Ik word er altijd uitgepikt, mag mijn bagage in een scan leggen, mijn zakken legen en vragen beantwoorden over het doel van mijn reis. Elke vakantie opnieuw.

Eén keer dacht ik eraan te kunnen ontsnappen. Het was aan de Mexicaanse grens. In plaats van douaniers met röntgenblikken stonden er een soort verkeerspalen met een grote rode knop erop. Elke reiziger die de paal passeerde moest de knop indrukken. Bij een op de honderd reizigers ging er een alarm af, die reiziger moest zijn tassen ondersteboven keren en zich tot aan zijn onderbroek uitkleden. De rest mocht doorlopen.

Ad random dus.

Ik ben twee keer de Mexicaanse grens gepasseerd, de eerste keer kwam ik met het vliegtuig uit Nederland, de tweede keer met de bus vanuit Belize. Beide keren klonk er, nadat ik een klap op de rode knop had gegeven, een angstaanjagend geloei door de grensruimte, terwijl rijen en rijen mensen voor en achter me de knop indrukten zonder dat er iets gebeurde.

Ad random my ass.

dinsdag 4 maart 2008

Exit

Ze ligt thuis in bed. Niet in haar eigen bed, maar in de logeerkamer op de begane grond, die ze de kleine kamer noemt. Er staan een bed, een centrifuge, een paar afgedankte meubelen en een koelkast die tijdens verjaardagen werd gebruikt om de dranken in koel te houden.
Het ruikt er al jaren hetzelfde, naar waspoeder en slaap.
Ze ligt in het bed waarin ik ben geboren, een opklapbed met een geruit gordijntje. Ik sliep erin als ik kwam logeren vroeger. Als ik ’s ochtends wakker werd stond er een schotel koekjes op het tafeltje naast mijn bed. Hoe ze dat er ongezien neer had weten te zetten was me een raadsel, want thuis werd ik altijd van het minste geluid wakker.

Deze kamer is nu haar thuis. De rest van het huis is overgenomen door anderen. Er zit een corpulente Surinaamse verpleegkundige in de woonkamer die vraagt of ik koffie of thee wil. Als ik iets wil eten moet ik dat thuis doen, want oma’s koelkast is leeg. Ze kan niet meer eten. Ze weegt 43 kilo, maar zegt dat ze dat altijd al heeft gewogen. Haar ringen liggen naast haar bed omdat ze van haar vingers glijden. Om haar nek hangt een koord met een alarmknop eraan. Het gouden kettinkje met het sterrenbeeld ligt op het tafeltje naast haar bed. Ik herinner me hoe ik als ik kind bij haar op schoot kroop en het sterrenbeeld door mijn vingers liet gaan. `Als jij later dood bent, krijg ik die, hè?’ zei ik. We hadden hetzelfde sterrenbeeld.

Ze kan moeilijk praten, maar dat geeft niet, want ze maakt toch niks mee, zegt ze. En luistert glimlachend naar mijn verhalen. We praten over alles, behalve over waar het echt om gaat: dat ze stervende is.
De verpleegkundige komt even kijken. `Is alles goed mevrouw?’
`Ja, zolang zij er is, wel,’ zegt ze, naar mij gebarend.
Ik lach verontschuldigend naar de verpleegkundige, omdat het me niet lukt mijn oma aan te kijken. Het is alsof we door elkaar onze emoties te tonen, toegeven dat we haar naderende dood hebben geaccepteerd. We houden ons groot voor elkaar, en spelen het spel dat ons zo vertrouwd is, het spel waarin ik het kind ben en zij mijn moeder.
Als ze even indommelt kijk ik de kamer rond om de indrukken in me op te nemen. Opeens is alles een herinnering aan het worden.
Wanneer ik mijn blik weer op haar richt heeft ze haar ogen geopend en kijkt ze strak naar boven. Dan zegt ze: `Aai luf joe in bloe aai luf joe in ret but moost of ol aai luf joe in bed.’
Ik staar haar niet-begrijpend aan.
`Dat staat daar,’ ze wijst op de hemel van het bed.
Ik weet onmiddellijk weer dat ik dat erop heb geschreven, tijdens een logeerpartijtje.
Ik moet mijn hoofd naast dat van haar op het kussen leggen om het te kunnen lezen. Daar liggen we, naast elkaar, in het bed waarin ik ben geboren en zij ligt te sterven, te staren naar een tekst die ik op mijn dertiende heb geschreven.

I love your in blue
I love you in red
But most of all
I love you in bed.

vrijdag 8 februari 2008

Rupsen

Ik moest denken aan wat hij zei na de eerste ontmoeting en een stuk of wat mailtjes:
`Ik heb rupsen in mijn buik.’
Toen had ik ze opeens ook.

maandag 21 januari 2008

Plant

Ik heb een aloë vera-plant gekocht. Daar had ik goeie dingen over gehoord, over aloë vera. Het zou helpen tegen rimpels, wondjes, puistjes, cellulitus, wallen en weetikveelwatnogmeer. Voor zeven euro kreeg ik een middelgrote cactus mee.
Zeven euro.
Ik dacht aan de 46 euro die ik de dag daarvoor had uitgegeven aan een minuscuul tubetje oogcontourcrème.
Tsja, zou Martin Bril zeggen.

Thuis pakte ik een groot mes en zette het op een van de buitenste bladeren. Het gleed er soepel doorheen. Het was zo’n opwindende sensatie dat ik me moest bedwingen om de andere bladeren ook niet meteen af te snijden.
Ik keek naar het afgesneden blad. Een dik doorzichtig sap vulde de snijranden. Het was een prachtig gezicht. Ik had nog niets gedaan met de aloë vera, maar was nu al zeer tevreden over mijn aankoop.

Ik moest denken aan de grote ronde cactusbladeren die ik in Mexico eens op de groenteafdeling van de supermarkt zag liggen, en aan hoe ik dezelfde soort bladeren plukte op Sicilië om ze te kunnen koken en proeven. Ik moest denken aan vroeger, toen ik paardenbloemstengels openknakte, omdat de melk erin zou helpen tegen wratten, en rozenbottels plukte omdat je daar `jeukpoeder’ van kon maken. Ik moest ook denken aan Klazien uit Zalk.

Enfin, om weet met Martin Bril te spreken, ik ontdeed het blad met een dunschiller van de schil. Er kwam een slijmerige substantie bloot te liggen, in publicaties op internet ook wel als `gel’ omschreven. Ik moest niet onmiddellijk aan gel denken, eerder aan stukgekauwde winegums, maar ik begreep ook wel dat gel een stuk wetenschappelijker klonk.

Die avond bracht ik de gel voor het slapengaan aan op mijn hals en mijn gezicht, op mijn dijen, en na enige aarzeling ook op het gekaasschaafte stukje huid op mijn duim. Het kriebelde een beetje tijdens het opdrogen, en toen het droog was begon het te trekken. Maar dat was niet het ergste. Het ergste was de lucht. Het rook naar zweet van middelbare vrouwen, vrouwen uit Mediterrane landen die de hele ochtend door de zinderende hitte over de markt hebben gesjokt en dan naast je neer ploffen in de bus. Zo’n lucht.

Die nacht kon ik niet slapen. Het was alsof er koolzuurbelletjes in mijn bloed zaten. Ik lag te draaien en te zwemmen en het lukte me niet om stil te blijven liggen. Toen ik om kwart voor drie nog niet sliep besloot ik op te staan om warme anijsmelk te gaan maken.
Ik deed de afwas, maakte een rondje op internet en keek naar buiten. Toen bevoelde ik mijn huid. Hij was zacht en soepel en elastisch en gehydrateerd en meer van dat soort dingen. Kortom, alsof hij was behandeld met de duurste dagcrème. Ik bestudeerde mijn gekaasschaafde duim. De huid was niet meer dik en ontstoken en het was alsof er een ragfijn stukje huid overheen was geweven.

Ik ging weer terug naar bed, maar kon nog steeds niet slapen. Rond een uur of vijf begon ik me een beetje zorgen te maken. Wat als ik helemaal niet meer in slaap viel? Het was nu te laat voor een slaappil.

Ik voelde aan mijn gezicht, dat nat, bijna poreus aanvoelde. Toen knipte ik het licht aan en keek naar het wondje op mijn duim. Het leek te bewegen – kroop er nou een beestje overheen, of was dat een stofje? Ik schoot overeind en ging voor de spiegel staan.
Tegenover me stond een middelbare mediterrane vrouw met klamme oksels en zweetparels op haar bovenlip. Ze stonk alsof ze dagenlang in de brandende hitte over een markt had gestruind.

Gelukkig viel ik toen alsnog in slaap, en toen ik uren later, het was al bijna middag, wakker werd, was alles weer hetzelfde. Alleen de plant in de vensterbank miste een blad.